ECLI:NL:RBDHA:2023:12284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin aan eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 1 augustus 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf afstand deed van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, ondanks een vastgesteld gebrek in de ophouding van eiser. Eiser had aangevoerd dat zijn ophouding onrechtmatig was, omdat zijn identiteit ten tijde van de ophouding nog niet vaststond. De rechtbank oordeelt echter dat de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend, zwaarder wegen dan het gebrek in de ophouding. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de onbetwiste zware en lichte gronden voor de maatregel van bewaring terecht heeft ingeroepen, en dat er een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Eiser heeft ook aangevoerd dat hij niet op de hoogte was gesteld van zijn rechten, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht op rechtsbijstand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris wel tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21291

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak van 8 augustus 2023 tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 23 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser heeft verklaard afstand te doen van zijn recht om bij de zitting aanwezig te zijn.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris eiseres op de juiste grondslag opgehouden?
4. Eiser voert aan dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 onrechtmatig is. Zijn identiteit stond ten tijde van de ophouding nog niet vast. Eiser had daarom op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000 moeten worden opgehouden. Dit is volgens eiser een zwaarwegend gebrek dat moet leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat uit het ‘proces-verbaal van ophouding en onderzoek’ van 25 juli 2023 blijkt dat eiser is gefouilleerd en dat zijn bagage is onderzocht teneinde zijn identiteit, nationaliteit of verblijfsrechtelijke positie te kunnen vaststellen. Hieruit blijkt dat de identiteit van eiser ten tijde van de staandehouding nog niet vast stond. De ophouding had daarom moeten gebeuren op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw 2000. Dit heeft de staatssecretaris op de zitting ook toegegeven. In zoverre kleeft er een gebrek aan de ophouding van eiser.
4.2.
Dit gebrek maakt de daaropvolgende inbewaringstelling slechts onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [1] In dit geval weegt de ernst van het gebrek niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend en valt de belangenafweging uit in het voordeel van de staatssecretaris. Daarin weegt zwaar dat de staatssecretaris de onbetwiste zware gronden 3a, 3b, 3d en 3k en de onbetwiste lichte gronden 4c en 4d terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Op basis van deze gronden bestaat er een significante risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Verder is niet gesteld en niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Bovendien heeft de ophouding niet langer dan zes uur geduurd.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. [2] Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat het niet aan hem te wijten is dat aan eiser niet bekend is gemaakt dat hij in bewaring zou worden gesteld. Dit is te wijten aan de houding van eiser zelf. Uit het ‘proces-verbaal van gehoor’ van 23 juli 2023 blijkt namelijk dat eiser de tolk onderbrak en niet goed te verstaan was. Nadat de inspecteur aangaf dat zij een aantal vragen wilde stellen om een beslissing te kunnen maken of eiser in bewaring gaat, werd hij boos. Hierdoor is het gehoor gestopt en is eiser naar zijn cel begeleid. Daarom kon hij niet gewezen worden op de redenen van bewaring, de mogelijkheid om beroep in te stellen en het verkrijgen van gratis rechtsbijstand. Volgens de staatssecretaris moet dit daarom leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, zonder dat aanleiding bestaat om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring in dit geval rechtsgeldig heeft uitgereikt. In de maatregel van bewaring staat dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt. De rechtbank heeft geen aanleiding om te betwijfelen dat dit is gebeurd. Daarmee is de maatregel op rechtmatige wijze bekendgemaakt. De staatssecretaris heeft echter niet voldaan aan de vereisten genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Uit het dossier blijkt niet dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring, in een taal die hij verstaat, door de staatssecretaris op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem door de staatssecretaris is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand. De enkele omstandigheid dat de staatssecretaris dit niet direct aansluitend aan het gehoor heeft kunnen mededelen omdat het gehoor van eiser vanwege zijn agressieve gedrag is beëindigd, doet hieraan niet af. In zoverre kleeft er een gebrek aan de maatregel van bewaring.
5.3.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit gebrek niet maakt dat de daaropvolgende bewaring onrechtmatig is, nu de maatregel van bewaring wel rechtsgeldig is uitgereikt, en de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. [3] Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Aan eiser is op initiatief van de staatssecretaris al voor het gehoor een advocaat toegekend. De gemachtigde van eiser heeft de piketmelding geaccepteerd en heeft er vervolgens voor gekozen niet bij het gehoor aanwezig te zijn. Met de toekenning van een advocaat aan eiser en de acceptatie door gemachtigde van de toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde heeft daarbij aangekondigd eiser later die dag te zullen bezoeken. Vervolgens is een dag na de inbewaringstelling daartegen beroep ingesteld. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000 tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en is hem duidelijk kunnen worden waarom hem zijn vrijheid is ontnomen. Eiser is daarom niet in zijn belangen geschaad.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [4]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring blijft in stand. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7.1.
Omdat de rechtbank onder 4.1 en 5.2 een gebrek in het voortraject heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ABRvS 18 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3074; ABRvS 14 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2171.
2.Eiser wijst op artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Rb. Den Haag 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.