ECLI:NL:RBDHA:2023:12275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22158
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening feitelijke uitzetting naar Duitsland

Op 2 augustus 2023 heeft verzoeker, een vreemdeling met een v-nummer, beroep ingesteld tegen de voorgenomen feitelijke overdracht aan Duitsland, gepland op 3 augustus 2023. Dit beroep werd door de rechtbank doorgezonden naar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er nog bezwaar openstond. Verzoeker vroeg om een voorlopige voorziening om de overdracht te stoppen totdat er op het bezwaar was beslist. De staatssecretaris diende een verweerschrift in.

De voorzieningenrechter oordeelde dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. De staatssecretaris had eerder, op 21 april 2023, de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Verzoeker had geen hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was. De rechter stelde vast dat de rechtmatigheid van de inbewaringstelling losstond van de overdracht aan Duitsland. Verzoeker had niet aangetoond dat de overdracht onrechtmatig was, en zijn argumenten over de medische behandeling en de mogelijkheid van strafrechtelijke detentie in Duitsland werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22158

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P. Celikkal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Op 2 augustus 2023 heeft verzoeker op grond van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) beroep ingesteld tegen de voorgenomen feitelijke overdracht aan Duitsland op 3 augustus 2023. Hiertegen stond echter nog bezwaar open. Op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank dit beroep doorgezonden naar de staatssecretaris.
Bij verzoekschrift van dezelfde datum heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat de overdracht achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij besluit van 21 april 2023 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoeker niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Het door verzoeker hiertegen ingestelde beroep is bij mondelinge uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 8 juni 2023, niet-ontvankelijk verklaard. [1] Verzoeker heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
3. Bij kennisgeving van 2 augustus 2023 heeft de staatssecretaris verzoeker meegedeeld dat hij op 3 augustus 2023 in het kader van de Dublinverordening zal worden overgedragen aan Duitsland. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
4. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. [2] De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
Toetsingskader
5. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de overdracht moet worden verboden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
6. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop de staatssecretaris van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. [3] Het maken van een dergelijk bezwaar is mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren. Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest Bahaddar. [4]
Lopend beroep tegen inbewaringstelling
7. Verzoeker betoogt dat de feitelijke overdracht onrechtmatige is omdat op 7 augustus 2023 de behandeling staat gepland van het beroep tegen de inbewaringstelling van verzoeker en hij bij deze zitting in persoon aanwezig wil zijn. Daarnaast kan verzoeker zich niet voorbereiden op het beroep tegen de bewaring en het bezwaar tegen de feitelijke overdracht, hierdoor loopt verzoeker adequate rechtsbijstand mis.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vraag over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling, los staat van de vraag of verzoeker kan worden overgedragen aan Duitsland. Daarnaast kan de vraag over de rechtmatigheid ook beantwoord worden als verzoeker niet in Nederland verblijft. Verder wijst de staatssecretaris er terecht op dat het feit dat verzoeker de zitting wil bijwonen, niet af doet aan de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke overdracht aan Duitsland. Daarnaast doet een eventueel onrechtmatige bewaring niet af aan de rechtmatigheid van een voorgenomen uitzetting. [5] Van strijd met artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het EU-Handvest is daarom geen sprake.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Verzoeker betoogt dat de feitelijke uitzetting onrechtmatig is omdat er ten onrechte geen toepassing is gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Volgens verzoeker is er sprake van systeem gerelateerde tekortkomingen in de asiel- en opvangprocedure in Duitsland, zoals bepleit in de zienswijze.
8.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat wat verzoeker aanvoert niet nieuw, dan wel relevant is voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting. Daarnaast is er bij het besluit van 21 april 2023 gemotiveerd ingegaan op hetgeen verzoeker in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Verder stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat verzoeker zijn bezwaren tegen de overdracht in de beroepsprocedure aan de orde had kunnen stellen. Dat verzoeker hiervan geen gebruik heeft gemaakt komt voor zijn rekening en risico.
Strafrechtelijke detentie
9. Verzoeker betoogt dat hij in Duistland direct in strafrechtelijke detentie terecht zal komen en niet duidelijk is dan wel onvoldoende onderzocht of dit negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid van verzoeker. Ook dit maakt dat de feitelijke uitzetting onrechtmatig is.
9.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat niet is onderbouwd dat verzoeker onmiddellijk in strafrechtelijke detentie zal worden geplaatst. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat een mogelijke strafrechtelijke detentie daadwerkelijk gevolgen zou hebben voor de gezondheid van verzoeker. Verder kan verzoeker zich met klachten of bezwaren met betrekking tot het handelen van de autoriteiten van Duitsland wenden tot de (hogere) autoriteiten van Duistland. Er is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland verzoeker niet kunnen of willen helpen.
Medische omstandigheden
10. Verzoeker betoogt dat hij een medische behandeling ondergaat in verband met zijn gebit, ook om deze reden kan hij niet overgedragen worden aan Duitsland. Tijdens het vertrekgesprek met de DT&V is verzoeker medegedeeld dat hij deze behandeling af mag maken, er was dus sprake van een toezegging waarop verzoeker gerechtvaardigd mocht vertrouwen.
10.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de medische klachten onvoldoende onderbouwd zijn. Daarnaast mag de staatssecretaris ten aanzien van Duistland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verzoeker kan zich dus tot de Duitse autoriteiten wenden met een verzoek om medische behandeling. Met betrekking tot de toezegging stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat uit het vertrekverslag blijkt dat er geen toezegging is gedaan dat verzoeker zijn behandeling in Nederland mocht afmaken. Er is toegezegd dat de overdracht over een maand gepland zou worden, omdat de behandeling volgens verzoeker nog een maand zou duren. Nu het vertrekgesprek heeft plaatsgevonden op 30 juni 2023 en de overdracht is gepland op 3 augustus 2023, is de toezegging van de regievoerder nagekomen en is er geen sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op voorgaande heeft het bezwaar tegen de feitelijke overdracht geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

2.Artikel 8:83, derde lid, van de Awb maakt dit mogelijk.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1952.
4.EHRM 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 29 januari 2019, zaaknummer AWB 19/674 (niet gepubliceerd).