ECLI:NL:RBDHA:2023:12251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.14926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van eiser in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Frankrijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 14 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft het beroep, samen met een andere zaak, op 12 juli 2023 behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft zijn bezwaren tegen de overdracht aan Frankrijk uiteengezet, maar de rechtbank oordeelt dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat Frankrijk verantwoordelijk is op basis van de Dublinverordening, en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser in Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat en dat de bezwaren van eiser niet voldoende zijn om dit te weerleggen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser mag overdragen aan Frankrijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14926

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 19 mei 2023 waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met zaak NL23.14927, op 12 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om de terugname van eiser gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek op 17 februari 2023 aanvaard.
4.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Frankrijk af te zien. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat eiser in Frankrijk een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. Ook zijn er geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser getuigt van een onevenredige hardheid, aldus de staatssecretaris.
Is het besluit zorgvuldig tot stand gekomen?
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. De staatssecretaris is in het bestreden besluit onvoldoende ingegaan op de bezwaren van eiser in de zienswijze ten aanzien van de totstandkoming van het voornemen. Het voornemen bevat nagenoeg alleen standaardalinea’s en algemene overwegingen en is niet toegespitst op het individuele relaas van eiser. Het voornemen is in de praktijk aan te merken als een voorlopig besluit en niet enkel als een voorbereidingshandeling, zoals de staatssecretaris in het bestreden besluit stelt. De staatssecretaris ontneemt eiser op deze manier een kans om deugdelijk te reageren op de redenen om het asielverzoek niet in behandeling te nemen. Daarnaast is de staatssecretaris voorbijgegaan aan de concrete bezwaren van eiser tegen een overdracht aan Frankrijk, waarbij vooral klemt dat de staatssecretaris de brief met bijlagen van 23 maart 2023 niet bij het bestreden besluit heeft betrokken, terwijl eiser hiermee zijn bezwaren tegen een overdracht aan Frankrijk nader onderbouwt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen. De staatssecretaris moet in een voornemen in de Dublinprocedure motiveren waarom en op welke grond hij van plan is de asielaanvraag buiten behandeling te stellen en naar welk land hij betrokkene wil overdragen. Daarbij moet als eerste worden onderbouwd welk land op grond van de criteria van hoofdstuk 3 van de Dublinverordening verantwoordelijk is. In dit geval staat in het voornemen dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser gelet op de Eurodac registratie en de verklaringen van eiser in zijn gehoor.
5.2
Vervolgens is van belang dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [2] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [3] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [4] Niet elke schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [5] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
5.3.
Uit de Dublinverordening en uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dus dat het aan eiser is om te onderbouwen dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft in het gehoor verklaard dat zijn asielaanvraag in Frankrijk is afgewezen, dat hij een aanzegging heeft gekregen om Frankrijk te verlaten en dat hij geen opvang kreeg maar enkel financiële ondersteuning. In het voornemen staat dat kennis is genomen van de bezwaren van eiser maar dat er ten aanzien van Frankrijk geen concrete aanwijzingen zijn dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren in dit geval niet van dien aard dat de staatssecretaris in het voornemen hier nader op in had moeten gaan. In dit geval heeft de staatssecretaris kunnen volstaan met de vaststelling dat de bezwaren van eiser er niet toe leiden dat niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.4.
Daarnaast concludeert de rechtbank dat, hoewel eiser er niet ten onrechte op wijst dat de staatssecretaris in het voornemen en het bestreden besluit niet concreet is ingegaan op de brief met bijlagen van 23 maart 2023, dit de besluitvorming evenmin onzorgvuldig maakt. Uit de kopieën van documenten in de bijlagen bij de brief blijkt slechts dat eiser, zoals hij ook al had verklaard, Frankrijk moet verlaten en dat aan hem geen verblijfsvergunning wordt verleend. Ook blijkt hieruit dat er een uitnodiging is voor een tolk in de Engelse taal. Dit alles is niet in geschil en de documenten zien niet op de vraag of er ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is het om die reden niet onzorgvuldig dat deze stukken niet concreet zijn genoemd in het bestreden besluit.
Mag de staatssecretaris voor Frankrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij ten aanzien van Frankrijk uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser in Frankrijk bij de (hogere) autoriteiten kan klagen. Eiser heeft tijdens het gehoor van 17 december 2022 zijn zorgen geuit over de asielprocedure en de opvangcondities in Frankrijk gelet op wat hij zelf heeft meegemaakt. Deze verklaringen van eiser vinden ondersteuning in de door hem aangedragen algemene informatie over de asielprocedure en opvangcondities in Frankrijk. Volgens eiser zijn de verklaringen uit het gehoor onvoldoende betrokken in het bestreden besluit. Dit terwijl juist uit de combinatie van deze verklaringen en de door hem aangedragen algemene informatie uit objectieve bronnen blijkt dat ten aanzien van Frankrijk niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij ten aanzien van Frankrijk uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij heeft de door eiser afgelegde verklaringen over wat hij heeft meegemaakt in Frankrijk en over de situatie in Frankrijk betrokken maar niet ten onrechte geconcludeerd dat deze verklaringen in combinatie met de aangedragen algemene informatie over de asielprocedure en opvangcondities (voor Dublinterugkeerders) niet tot de conclusie leiden dat sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure of opvangvoorzieningen in Frankrijk. De staatssecretaris wijst terecht op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 9 maart 2022 waaruit volgt dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [6] In deze uitspraak verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 21 april 2021, waarin onder meer het AIDA-rapport van april 2020 is betrokken. [7] Het AIDA-rapport van 18 maart 2021 geeft geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Frankrijk voor Dublinterugkeerders dan het eerdere AIDA-rapport van april 2020. De staatssecretaris stelt zich aldus gemotiveerd op het standpunt dat hoewel uit het AIDA rapport volgt dat er moeilijkheden bestaan met betrekking tot (toegang tot) opvangvoorzieningen, niet blijkt dat Dublinclaimanten in Frankrijk in het geheel geen toegang tot de opvang hebben of kunnen krijgen. Ook wijst hij er terecht op dat uit het rapport niet blijkt dat het niet mogelijk is om een asielaanvraag in te dienen, dat een asielaanvraag niet in behandeling zal worden genomen of dat Dublinterugkeerders helemaal geen recht hebben op gezondheidszorg. Verder heeft de staatssecretaris gemotiveerd overwogen dat de andere aangedragen algemene informatie niet maakt dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat deze informatie dateert van vóór de Afdelingsuitspraak waarin is geoordeeld dat ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bovendien blijkt uit deze artikelen niet dat alleenstaande mannen structureel worden uitgesloten van opvang. Gelet hierop heeft de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd dat hij uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen en eiser mag overdragen aan Frankrijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJ EU 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104
3.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
4.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 263, en HvJ EU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93
5.Arrest N.S., punt 82.