ECLI:NL:RBDHA:2023:12209

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.1236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning van Turkse onderdaan wegens gevaar voor openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van een Turkse onderdaan. De intrekking was gebaseerd op het feit dat de eiser een gevaar voor de openbare orde zou vormen, gezien zijn strafrechtelijke verleden, waaronder meerdere veroordelingen voor misdrijven zoals woninginbraken en drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanscherping van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit in dit geval een nieuwe beperking vormt, die moet worden beoordeeld aan de hand van artikel 14 van Besluit 1/80. De rechtbank concludeert dat de intrekking van de verblijfsvergunning gerechtvaardigd is, omdat deze geschikt is om de bescherming van de openbare orde te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat hij geen actuele bedreiging meer vormt. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1236

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken en een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan hem opgelegd.
Bij besluit van 11 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft hangende het beroep ook verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats heeft het verzoek met zaaknummer NL22.1660 bij uitspraak van 14 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7421, toegewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1990 en heeft de Turkse nationaliteit. Verweerder gaat er vanuit dat eiser sinds 4 mei 1990 in Nederland verblijft. Verweerder heeft eiser met ingang van 6 juni 1994 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is later verlengd tot 6 februari 2017.
1.2.
Verweerder heeft op 25 februari 2015 het voornemen aan eiser kenbaar gemaakt om zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te trekken en een inreisverbod aan hem op te leggen voor de duur van tien jaar, omdat hij meermaals is veroordeeld voor een misdrijf. Bij brief van 14 januari 2016 heeft verweerder te kennen gegeven het voornemen van 25 februari 2015 niet uit te voeren, maar dat hij bij een nieuwe veroordeling wegens een misdrijf opnieuw zal beoordelen of dat gevolgen moet hebben voor het verblijfsrecht. Bij besluit van 18 januari 2016 heeft verweerder eiser met ingang van 14 oktober 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
1.3.
Uit het uittreksel justitiële documentatie (ujd) van 17 augustus 2021 blijkt dat eiser meermaals is veroordeeld voor onder andere woninginbraken al dan niet met geweld of bedreiging daarvan, poging tot zware mishandeling van een ambtenaar in functie, mishandelingen en misdrijven uit de Wegenverkeerswet (doorrijden na een ongeval en rijden onder invloed). Zo heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch eiser bij vonnis van 22 november 2007, ECLI:NL:RBSHE:2007:BB8467, veroordeeld voor meerdere woninginbraken en een roofoverval. Bij vonnis van rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:7371, is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van het voorarrest voor het vervoeren en/of aanwezig hebben van 5,4 gram heroïne, 12,4 gram cocaïne en 5 liter van een materiaal bevattende MDMA. Uit het ujd blijkt verder dat eiser in België op 17 maart 2021 onherroepelijk is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor de illegale handel in verdovende middelen. In Nederland is eiser op 11 juni 2021 nog veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf (waarvan drie voorwaardelijk) voor cocaïnehandel, maar die veroordeling is volgens het ujd nog niet onherroepelijk.
1.4.
Verweerder heeft op 13 november 2020 een voornemen aan eiser bekend gemaakt om zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in te trekken en een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan hem op te leggen. Eiser heeft geen zienswijze ingediend.
Bestreden besluit
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd van eiser ingetrokken en een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan hem opgelegd.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning ingetrokken omdat eiser bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd (artikel 22, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)).
Volgens verweerder is toepassing van artikel 3.98 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en artikel 3.86 van het Vb mogelijk doordat eiser op 27 januari 2014 is veroordeeld voor het plegen van mishandeling op 16 november 2013.
Eiser is een veelpleger als bedoeld in artikel 3.86, vierde lid, van het Vb en de totale duur van de aan hem opgelegde gevangenisstraffen gaat de maximale norm (de glijdende schaal) van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb te boven.
Artikel 3.86, tiende lid, van het Vb staat niet aan intrekking van de verblijfsvergunning in de weg, omdat er sprake is van een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld.
Ook artikel 3.86, vijftiende lid, van het Vb staat niet aan intrekking in de weg. Eiser ontleent wel een verblijfsrecht aan artikel 7 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie (Besluit 1/80), maar eisers persoonlijke gedrag vormt een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving (zie ook paragraaf B10/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000).
Daarnaast staat artikel 21, vierde lid, van de Vw niet aan intrekking in de weg, omdat dit alleen ziet op de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd; niet op intrekking daarvan.
Volgens verweerder is het besluit niet in strijd met artikel 8 van Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders en zijn minderjarige broer, zodat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. Ook als dat familieleven er wel zou zijn, valt de belangenafweging in het nadeel van eiser uit. De belangenafweging tussen eisers belang om zijn privéleven in Nederland te kunnen voortzetten en het algemeen belang bij vertrek van eiser uit Nederland valt ook in zijn nadeel uit.
Verweerder heeft een vertrektermijn aan eiser onthouden, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde (artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw).
Verweerder heeft vanwege de gepleegde misdrijven en de ernstige bedreiging voor de openbare orde ook een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd (artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid, aanhef en onder a en b, van de Vw en artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder a en b, van het Vb).
Procesbelang
3. Verweerder heeft het inreisverbod opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw, zodat eiser op grond van dat artikel geen rechtmatig verblijf kan hebben. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:590, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998, volgt echter dat artikel 66a, zevende lid, van de Vw buiten toepassing moet worden gelaten zolang de vreemdeling nog op het grondgebied van de lidstaten verblijft. Dat is in het geval van eiser aan de orde. Eiser heeft daarom procesbelang bij zijn beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning.
Beroepsgronden
4. Eiser betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met het Turks associatierecht. De aanscherping van artikel 3.86 van het Vb is volgens hem namelijk in strijd met de standstill-bepaling als bedoeld in artikel 13 van het Besluit 1/80. Volgens eiser had verweerder de beantwoording van de prejudiciële vragen van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1310 aan het Hof van Justitie van de EU (Hof), moeten afwachten. Eiser betoogt verder dat verweerder zich ten onrechte, dan wel onvoldoende gemotiveerd, op het standpunt heeft gesteld dat hij een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Ook betoogt eiser dat het besluit onevenredig is, omdat hij als baby naar Nederland is gekomen, hier inmiddels al meer dan dertig jaar verblijft en dus geworteld is. Daar staat tegenover dat hij geringe banden heeft met Turkije, aldus eiser.
Prejudiciële vragen Hof, het arrest van het Hof en de gevolgen daarvan voor deze zaak
Prejudiciële vragen
5.1.
Tot 1 juli 2012 kon verweerder een verblijfsvergunning niet meer intrekken als de desbetreffende vreemdeling twintig jaar rechtmatig verblijf in Nederland had. Bij besluit van 26 maart 2012 (Staatsblad 2012, 158) is de glijdende schaal aangescherpt. Sinds de inwerkingtreding daarvan op 1 juli 2012 kan verweerder ook na twintig jaar rechtmatig verblijf de verblijfsvergunning intrekken (de nieuwe glijdende schaal). Het misdrijf op grond waarvan hij dat doet, moet dan wel zijn gepleegd na 1 juli 2012. De verwijzingsuitspraak van de Afdeling gaat over de vraag of de nieuwe glijdende schaal van toepassing is op de in die uitspraak genoemde Turkse staatsburgers. Volgens die Turkse staatsburgers is dat niet zo, omdat de nieuwe glijdende schaal een nieuwe beperking is die in strijd is met de in artikel 13 van Besluit 1/80 neergelegde standstillbepaling. Volgens verweerder kunnen de Turkse staatsburgers zich niet op artikel 13 beroepen en biedt artikel 14 van Besluit 1/80 een rechtvaardiging voor de aanscherping van de glijdende schaal. Kort samengevat vraagt de Afdeling zich af of artikel 13 van Besluit 1/80 van toepassing is als een vreemdeling al rechten ontleent aan artikel 6 of 7 van Besluit 1/80 en zo ja, hoe artikel 13 van Besluit 1/80 zich verhoudt tot artikel 14 van Besluit 1/80.
Arrest van het Hof
5.2.
Het Hof heeft voornoemde prejudiciële vragen van de Afdeling inmiddels bij arrest van 9 februari 2023, ECLI:EU:2023:77, beantwoord (hierna: het arrest).
Daarin heeft het Hof overwogen dat artikel 13 van Besluit 1/80 kan worden ingeroepen door Turkse staatsburgers die de in artikel 6 of artikel 7 van dit besluit neergelegde rechten genieten. Maatregelen van een lidstaat die criteria voor de legaliteit van Turkse onderdanen beogen vast te leggen en daarbij met name de voorwaarden op het gebied van verblijf van deze onderdanen op het betrokken grondgebied vaststellen of wijzigen, kunnen nieuwe beperkingen vormen in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80 (punt 58 van het arrest). Een nationale wettelijke regeling op basis waarvan de verblijfsrechten die de betrokkenen krachtens artikel 6, lid 1, derde streepje, of artikel 7, tweede alinea, van Besluit 1/80 bezitten, kunnen worden ingetrokken, beperkt hun recht op vrij verkeer ten opzichte van het recht op vrij verkeer dat zij bij de inwerkingtreding van dat besluit genoten en vormt derhalve een nieuwe beperking in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80 (punt 59).
Een dergelijke beperking kan op grond van artikel 14 van het Besluit 1/80 gerechtvaardigd zijn voor zover zij geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel van bescherming van de openbare orde te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken. Bij de beoordeling daarvan moet de nationale rechter rekening houden met de bij Besluit 1/80 verleende rechten, met name de rechten in de artikelen 6, 7 en 13 daarvan. Voorts is het aan die rechter om te beoordelen of die maatregelen voorzien in een voorafgaande en individuele beoordeling van de huidige situatie van de betrokken Turkse werknemer, waarbij zowel het evenredigheidsbeginsel als zijn grondrechten in acht worden genomen, zoals uiteengezet in de punten 71 tot en met 73 van het arrest (punt 75). Het Hof heeft daarbij een aantal factoren genoemd die relevant kunnen zijn (punt 76).
Gevolgen voor deze zaak
5.3.
Eiser is een Turks staatsburger die meer dan twintig jaar rechtmatig verblijf had. Dat betekent dat zijn verblijfsvergunning vóór de aanscherping van de glijdende schaal op 1 juli 2012 niet kon worden ingetrokken en daarna wel. Daarom is de aanscherping van de glijdende schaal een nieuwe beperking als bedoeld in artikel 13 van Besluit 1/80. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de nieuwe beperking in dit geval is gerechtvaardigd op grond van artikel 14 van het Besluit 1/80.
Toetsing intrekking verblijfsvergunning aan artikel 14 van Besluit 1/80
6.1.
De rechtbank moet voor de beantwoording van de hiervoor opgeworpen vraag ten eerste beoordelen of de intrekking van eisers verblijfsvergunning geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel van bescherming van de openbare orde te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken.
Geschiktheid intrekking
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser geschikt om het nagestreefde doel van de bescherming van de openbare orde te waarborgen. Als eisers verblijfsvergunning wordt ingetrokken, moet eiser Nederland verlaten. Als eiser buiten Nederland is, kan hij hier geen nieuwe misdrijven meer plegen. Daarmee beschermt verweerder de openbare orde in Nederland.
Evenredigheid intrekking
6.3.
Voor de vraag of de intrekking niet verder gaat dan noodzakelijk om het doel te bereiken, zal de rechtbank gelet op punt 71 van het arrest van het Hof ook beoordelen of verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt en of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de duur van het verblijf van eiser in Nederland, de gevolgen van een verwijdering voor eiser en de leden van zijn gezin alsook met het bestaan van banden van eiser met het land van verblijf of het ontbreken van banden met het land van herkomst. Gelet op de punten 72 en 76 van het arrest van het Hof zullen daarbij het evenredigheidsbeginsel en de grondrechten van eiser, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7 Handvest van de grondrechten van de EU), worden betrokken. Zoals hierna zal blijken, heeft verweerder het voorgaande voldoende gedaan door de in het arrest genoemde omstandigheden te betrekken in het kader van de toetsing aan het Unierechtelijk openbare ordecriterium en artikel 8 van het EVRM.
Unierechtelijk openbare ordecriterium
7.1.
In het arrest van het Hof van 11 juni 2015, Z.Zh. en I.O., ECLI:EU:C:2015:377, heeft het Hof overwogen dat bij de beoordeling van het begrip "gevaar voor de openbare orde" per geval moet worden beoordeeld of de persoonlijke gedragingen van de betrokken derdelander een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde vormen. In de uitspraak van 20 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3579, heeft de Afdeling uit voornoemd arrest afgeleid dat verweerder bij zijn beoordeling of het persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, alle feitelijke en juridische gegevens moet betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan. Steunen op een algemene praktijk of een vermoeden volstaat daarom niet.
7.2.
Ten aanzien van de vraag of eisers gedrag een bedreiging vormt die ‘werkelijk’ en ‘voldoende ernstig’ is, heeft verweerder terecht betrokken dat eiser meermaals strafrechtelijk is veroordeeld wegens misdrijven die maatschappelijke schade aanrichten en gevoelens van onveiligheid teweegbrengen. Eiser stelt dat hij vooral vermogensdelicten heeft gepleegd en dat hij zich niet meermaals schuldig heeft gemaakt aan geweldsmisdrijven, maar daarmee miskent hij dat die vermogensdelicten mede gelet op de frequentie daarvan al ernstig zijn. Bovendien gaat eiser met die stelling voorbij aan de ernst van het plegen van een roofoverval in 2007, waarbij eiser met mededaders een jongen van zestien in zijn slaap heeft overvallen, messen op zijn keel heeft gezet, de jongen met tie-rips heeft vastgebonden en een sok in zijn mond heeft gestopt. Ook het twaalfjarige zusje van de jongen is met tie-rips vastgebonden en op bed gelegd. Verweerder benadrukt terecht de ernst van dit feit gelet op de gevolgen hiervan voor de slachtoffers en de (maatschappelijke) onrust die het veroorzaakt in de samenleving. Eiser miskent ook dat hij recent meermaals is veroordeeld voor drugsdelicten. Zo is eiser in 2019 veroordeeld tot 15 maanden gevangenisstraf voor het vervoeren van een hoeveelheid heroïne en cocaïne en het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid MDMA-olie, waarbij sprake was van dealerindicaties. In België is eiser op 17 maart 2021 veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor de illegale handel in verdovende middelen. Op 11 juli 2021 is eiser opnieuw met cocaïne aangehouden. Verweerder benadrukt terecht de schade die het gebruik van en de handel in drugs toebrengt aan de samenleving (vergelijk arrest Hof van 23 november 2010, Tsakouridis, ECLI:EU:C: 2010:708, punten 46 en 47). Nadat eiser meerderjarig is geworden is hij misdrijven blijven plegen en die misdrijven zijn – zie voornoemde drugsdelicten – ook steeds ernstiger geworden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 december 2021 volgt dat eiser zich ook moet verantwoorden voor stalking, bedreiging met verkrachting en bedreiging met de dood. Ook is in 2021 een zelf gefabriceerd vuiststeekwapen bij eiser aangetroffen. Bij een daaropvolgende huiszoeking zijn soft- en harddrugs in dealerhoeveelheden, 78 nitraatbommen en twee mortiershells aangetroffen. Eiser is aangehouden omdat hij dreigde een huis in brand te steken. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet stil staat bij de gevolgen voor de samenleving en slachtoffers, geweld niet uit de weg gaat en zichzelf op onrechtmatige wijze probeert te verrijken. De stelling van eiser dat verweerder daarbij onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn complexe persoonlijke problemen en zijn ernstige gedragsstoornis, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft die gestelde problemen namelijk niet onderbouwd.
7.3.
Ten aanzien van de vraag of voormelde bedreiging nog ‘actueel’ is, is het volgende van belang. De rechtbank Oost-Brabant heeft in 2019 overwogen dat eiser niet is gemotiveerd om zijn gedrag te verbeteren en dat behandeling geen effect sorteert. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat eiser geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en dat hij niet de noodzaak inziet om zijn leven te beteren. Veroordelingen en straffen weerhouden eiser er niet van om telkens opnieuw misdrijven te plegen. Dit terwijl eiser juist in de brief van 14 januari 2016 is gewaarschuwd dat bij een nieuwe veroordeling wegens een misdrijf opnieuw zou worden beoordeeld of dat gevolgen moet hebben voor het verblijfsrecht. Ook na het primaire besluit heeft eiser geen goed gedrag laten zien. Eiser moest zich aan reclasseringsvoorwaarden houden, maar heeft dat niet gedaan. Zoals hiervoor ook is gebleken, is eiser eind 2021 nog in contact geweest met de politie, waaruit volgt dat gewelddadigheid nog altijd een ernstig probleem vormt. Zo moet de ex-partner van eiser nu een alarmsysteem dragen vanwege het stalken door eiser en de dreiging die daarvan uitgaat. Verweerder stelt in zijn verweerschrift gelet op het voorgaande daarom terecht dat er mogelijk nog meer veroordelingen volgen. Er is in zoverre dus geen aanleiding voor het oordeel dat het gevaar dat van eiser uitgaat inmiddels is verminderd. Eiser heeft ook de kans gehad om in de zienswijze en in bezwaar aannemelijk te maken dat hij geen actueel gevaar meer vormt, maar daarvan heeft hij geen gebruik gemaakt. Er is een hoorzitting gehouden op 22 december 2021, maar daar is eiser niet verschenen. Eiser heeft geen rapportages overgelegd om te onderbouwen dat van hem geen, dan wel een verlaagd recidiverisico uitgaat. Pas in beroep heeft eiser een document uit de PI Ter Apel van 10 februari 2022 overgelegd, maar uit de daarin genoemde 24-uurs intake blijkt juist dat eiser nonchalant overkomt en dat hij aangeeft het allemaal wel te weten. Daaruit blijkt dus ook geen positieve gedragsverandering.
7.4.
Gelet op het voorgaande vormt eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarmee is voldaan aan het criterium als bedoeld in het arrest van het Hof in de zaken Z.Zh. en I.O.
Evenredigheid
8. Verweerder heeft verder in het kader van artikel 8 van het EVRM met alle in het arrest genoemde omstandigheden voldoende rekening gehouden.
8.1.
Eiser stelt dat hij als baby naar Nederland is gekomen, dat hij hier al dertig jaar verblijft en dus geworteld is. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder die omstandigheden deugdelijk meegewogen in het bestreden besluit. Verweerder heeft dus ook kenbaar bij zijn belangenafweging betrokken dat eiser er belang bij heeft om zijn bestaan in Nederland voort te zetten. Verweerder stelt zich vanwege voornoemde omstandigheden op het standpunt dat eiser zeer sterke, dan wel substantiële banden met Nederland heeft (primair besluit, p. 9, bestreden besluit, p. 6). Anders dan eiser ter zitting suggereert, maken die banden echter nog niet dat het bestreden besluit om die reden onevenredig of disproportioneel zou zijn. Ook als een vreemdeling als baby naar Nederland is gekomen, kan de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn nadeel uitvallen (vergelijk EHRM 25 maart 2010, Mutlag tegen Duitsland, ECLI:CE:ECHR:2010:0325JUD004060105). Eisers stelling dat het Unierecht wat dat betreft sterkere bescherming biedt dan artikel 8 EVRM, volgt de rechtbank niet. Het Unierecht biedt evenmin absolute bescherming tegen intrekking van de verblijfsvergunning van een langdurig verblijvende vreemdeling. Dat het hier om een Turks onderdaan gaat, maakt dit niet anders. Dit blijkt alleen al uit het onder 5.2 genoemde arrest van het Hof.
8.2.
Wat betreft de sterkte van de banden van eiser met Nederland heeft verweerder kunnen concluderen dat die banden zwakker zijn dan op basis van de verblijfsduur zou mogen worden verwacht. Van de 31 jaren die eiser in Nederland verblijft, heeft eiser zeven jaar in detentie doorgebracht. Bovendien heeft eiser ook anderszins geen regulier bestaan opgebouwd. Eiser heeft af en toe wel gewerkt, maar daarbij ging het om korte periodes. In beroep heeft hij nog twee loonstroken overgelegd, maar die zijn van een enkele maand uit 2017 en zeggen dus niets over de sterkte van de band die eiser nu met Nederland heeft. Niet is gebleken dat eiser op dit moment werk heeft of een studie volgt. Eiser heeft weliswaar banden met zijn familie in Nederland, maar hij heeft in de onderlinge relatie verder geen inzicht gegeven. De stelling van eiser dat hij een sociaal netwerk heeft, is daarmee dus ook niet onderbouwd.
8.2.
Bovendien staan de sterke banden met Nederland tegenover de hiervoor genoemde werkelijke, actuele, en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Wat verweerder in dat kader heeft vermeld, heeft hij ook in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte zwaar in het nadeel van eiser gewogen. Daarbij komt dat de banden van eiser met Turkije weliswaar relatief beperkt zijn – zoals hij in beroep op zichzelf terecht stelt – maar dat verweerder in dat verband in aanmerking heeft kunnen nemen dat eiser in Turkije is geboren, dat eiser in zijn opvoeding bekend is geraakt met de cultuur en gewoontes van Turkije, dat eiser Turks spreekt, dat de familie van moeders kant in Turkije woont, en dat eiser een aantal keer op vakantie is geweest naar Turkije (primair besluit, pagina 9). Daarom heeft verweerder kunnen aannemen dat eiser als volwassen man in Turkije een nieuw leven kan opbouwen.
8.2.
Eiser heeft de door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet concreet betwist of de weging daarvan gemotiveerd ter discussie gesteld.
8.3.
Gelet op het voorgaande is het besluit niet onevenredig.
Conclusie
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen (zie met name 6.2 en 6.3) vormt de aanscherping van de glijdende schaal een nieuwe beperking in de zin van artikel 13 van Besluit 1/80, maar is de intrekking van eisers verblijfsgunning in dit geval gerechtvaardigd door artikel 14 van Besluit 1/80, omdat die intrekking geschikt is om de verwezenlijking van het nagestreefde doel van bescherming van de openbare orde te waarborgen en niet verder gaat dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken. In dit kader heeft verweerder zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde en dat het besluit evenredig en proportioneel is. Dat betekent dat de onder 4 weergegeven beroepsgronden niet slagen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, voorzitter, en mr. E.B.J. van Elden en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.