Verweerder heeft de verblijfsvergunning ingetrokken omdat eiser bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd (artikel 22, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)).
Volgens verweerder is toepassing van artikel 3.98 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en artikel 3.86 van het Vb mogelijk doordat eiser op 27 januari 2014 is veroordeeld voor het plegen van mishandeling op 16 november 2013.
Eiser is een veelpleger als bedoeld in artikel 3.86, vierde lid, van het Vb en de totale duur van de aan hem opgelegde gevangenisstraffen gaat de maximale norm (de glijdende schaal) van artikel 3.86, vijfde lid, van het Vb te boven.
Artikel 3.86, tiende lid, van het Vb staat niet aan intrekking van de verblijfsvergunning in de weg, omdat er sprake is van een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld.
Ook artikel 3.86, vijftiende lid, van het Vb staat niet aan intrekking in de weg. Eiser ontleent wel een verblijfsrecht aan artikel 7 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie (Besluit 1/80), maar eisers persoonlijke gedrag vormt een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving (zie ook paragraaf B10/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000).
Daarnaast staat artikel 21, vierde lid, van de Vw niet aan intrekking in de weg, omdat dit alleen ziet op de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd; niet op intrekking daarvan.
Volgens verweerder is het besluit niet in strijd met artikel 8 van Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders en zijn minderjarige broer, zodat er geen sprake is van beschermenswaardig familieleven. Ook als dat familieleven er wel zou zijn, valt de belangenafweging in het nadeel van eiser uit. De belangenafweging tussen eisers belang om zijn privéleven in Nederland te kunnen voortzetten en het algemeen belang bij vertrek van eiser uit Nederland valt ook in zijn nadeel uit.
Verweerder heeft een vertrektermijn aan eiser onthouden, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde (artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw).
Verweerder heeft vanwege de gepleegde misdrijven en de ernstige bedreiging voor de openbare orde ook een inreisverbod voor de duur van tien jaar aan eiser opgelegd (artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, en zevende lid, aanhef en onder a en b, van de Vw en artikel 6.5a, vijfde lid, aanhef en onder a en b, van het Vb).