ECLI:NL:RBDHA:2022:7421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
NL22.1660 en NL22.13244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod van Turkse staatsburger

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse staatsburger wiens verblijfsvergunning was ingetrokken en die een inreisverbod van tien jaar had gekregen. De verzoeker had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en verzocht om te bepalen dat hij niet zou worden uitgezet. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan het Hof van Justitie zijn gesteld op 23 juni 2021. Deze vragen zijn van belang voor de beoordeling van de beroepsprocedure van verzoeker.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 6 juni 1994 in het bezit is van een verblijfsvergunning en dat deze vergunning op 29 september 2021 is ingetrokken op basis van herhaaldelijke veroordelingen wegens misdrijven. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot de feitelijke uitzetting niet kan worden toegewezen, omdat er nog geen uitspraak is gedaan in het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning. De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoeker en verweerder afgewogen en geconcludeerd dat het belang van verzoeker om zijn beroepsprocedure in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij uitzetting.

De voorzieningenrechter heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.1660 en NL22.13244

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Agayev en mr. Ö. Saraç),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij het besluit van 29 september 2021 (primaire besluit) heeft verweerder verzoekers verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder verzoeker tevens een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd.
Bij besluit van 11 januari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft dit verzoek geregistreerd onder zaaknummer NL22.1660.
Verweerder heeft verzoeker op 11 juli 2022 kenbaar gemaakt dat hij 15 juli 2022 om 11:40 uur per vliegtuig (met vluchtnummer KL1613) zal worden uitgezet naar Istanboel.
Verzoeker heeft op 11 juli 2022 op grond van artikel 72, derde lid van de Vw, bezwaar gemaakt tegen zijn voorgenomen uitzetting. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen ter voorkoming van de door verweerder voorgenomen uitzetting. De rechtbank heeft dit verzoek geregistreerd onder zaaknummer NL22.13244.
Verweerder heeft op 13 juli 2022 een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van verzoeker heeft telefonisch medegedeeld geen nadere reactie in te dienen op het verweerschrift en zich te refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter.
Daarna is in verband met de spoedeisend besloten om de zaken af te doen zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek in beide zaaknummers (NL22.1660 en NL22.13244) op 13 juli 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum verzoeker] en van Turkse nationaliteit.
Bestreden besluit
3. Aan het bestreden heeft verweerder – samengevat weergeven – het volgende ten grondslag gelegd.
Verzoeker is sinds 6 juni 1994 in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Sinds 14 oktober 2015 is verzoeker in bezit van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Bij het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft verweerder deze vergunning ingetrokken en heeft hij verzoeker een inreisverbod op grond van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daar heeft verweerder aan ten grondslag gelegd dat verzoeker herhaaldelijk wegens misdrijven is veroordeeld. In dat kader overweegt verweerder onder meer dat verzoeker bij vonnis van 19 juli 2019 door de rechtbank Oost-Brabant is veroordeeld wegens het opzettelijk vervoeren van heroïne en cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van materiaal bevattende MDMA. Ook is uit het uittreksel van de justitiële documentatie gebleken dat verzoeker in België onherroepelijk is veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf voor de illegale handel in verdovende middelen. Daarnaast is verzoeker meerdere malen veroordeeld wegens onder meer woninginbraken al dan niet met geweld of bedreiging daarvan, poging tot zware mishandeling van een ambtenaar in functies en mishandelingen. Gelet op het voorgaande vormt verzoeker volgens verweerder een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. De glijdende schaal van artikel 3.86 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) staat ook niet aan intrekking in de weg.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader moet getoetst worden of de gevraagde voorziening toegewezen moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
Op grond van 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter heeft aanleiding gezien om van deze bevoegdheid gebruik te maken nu de uitzetting van verzoeker staat gepland op 15 juli 2022 en partijen hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk op elkaar te reageren
Beoordeling
5. De voorzieningenrechter ziet zich eerst voor de vraag gesteld wat er moet gebeuren met het verzoek hangende bezwaar tegen de feitelijke uitzetting, gelet op het reeds aanhangige verzoek hangende het beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod.
5.1.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming en vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ2788), volgt dat de wetgever niet heeft beoogd zonder meer bezwaar tegen de feitelijke uitzetting mogelijk te maken. Met de uitbreiding van het besluitbegrip in artikel 72, derde lid, van de Vw, heeft de wetgever beoogd te voorkomen dat bepaalde feitelijke handelingen jegens een vreemdeling als zodanig buiten het systeem van rechtsbescherming van de Awb vallen, waardoor voor de burgerlijke rechter grond zou kunnen bestaan aanvullende rechtsbescherming te bieden. In het geval de vreemdelingenrechter in beroep, dan wel in hoger beroep nog geen uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van een besluit tot afwijzing, buitenbehandelingstelling of intrekking is, gelet op het doel van artikel 72, derde lid, van de Vw, voor toepassing van die bepaling geen plaats en moet een vreemdeling uit een oogpunt van concentratie van rechtsbescherming de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting aan de orde stellen in de procedure over zodanig besluit, door het indienen van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. In die voorlopige voorzieningenprocedure kan een vreemdeling opkomen tegen de wijze waarop de staatssecretaris van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt, dan wel naar voren brengen dat de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit, dat niet langer van de rechtmatigheid van de feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Maakt een vreemdeling in weerwil van het vorenstaande bezwaar tegen de feitelijke uitzetting, dan moet dat als een aanvulling van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden beschouwd.
5.2.
In het geval van verzoeker is er nog geen uitspraak gedaan in het beroep tegen het bestreden besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en oplegging van een inreisverbod voor de duur van tien jaar. De voorzieningenrechter ziet daarom in dit geval geen ruimte voor toepassing van artikel 72, derde lid, van de Vw. Het verzoek om voorlopige voorziening met kenmerk NL22.13244 komt om die reden niet voor toewijzing in aanmerking. Wat verzoeker in het kader van die procedure heeft aangevoerd zal de voorzieningenrechter aanmerken als een aanvulling op de stukken in de procedure met kenmerk NL22.1660.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Verzoeker betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het Turkse associatierecht. Hij is een Turkse staatsburger en verwijst in dit kader naar de prejudiciële vragen die op 23 juni 2021 door de Afdeling zijn gesteld (ECLI:NL:RVS:2021:1310). Verweerder had de beantwoording hiervan moeten afwachten. Voorts betoogt verzoeker dat de uitzetting naar Turkije in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt.
7. De prejudiciële vragen die de Afdeling op 23 juni 2021 heeft gesteld aan het Hof van Justitie gaan over de toepassing van de (verruiming van de) glijdende schaal in openbare ordezaken met betrekking tot Turkse staatsburgers. Ze gaan over de wijziging van de glijdende schaal per 1 juli 2012, sinds welke wijziging ook na twintig jaar rechtmatig verblijf de verblijfsvergunning nog kan worden ingetrokken, waar dat daarvoor niet kon. Van belang is vooral of dat in strijd is met artikel 13 van het besluit 1/80.
De Afdeling heeft onder meer gevraagd of Turkse staatsburgers die rechten ontlenen aan artikel 6 of 7 van het Besluit 1/80 ook een beroep kunnen doen op artikel 13 van het Besluit 1/80. Voorts gaat het over de vraag of een Turkse staatsburger een beroep kan doen op voornoemde standstill-bepaling gelet op artikel 14 van het Besluit 1/80. En ook of de nieuwe glijdende schaal wellicht toch kan worden tegengeworpen (ook al zou artikel 13 van toepassing zijn) als dat gerechtvaardigd is in het kader van artikel 14 van het Besluit 1/80 omdat op grond van de openbare orde met een beroep op gewijzigde maatschappelijke opvattingen gerechtvaardigd is.
In de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021 is ook geoordeeld dat in artikel 59 van het Aanvullend Protocol (kort gezegd: de behandeling van Turkse staatsburgers mag niet gunstiger zijn dan die van Unieburgers) niet in de weg staat aan toepassing van de oude glijdende schaal (dus zoals die gold vóór 1 juli 2012). Immers: voor Unieburgers geldt geen absoluut verbod om het verblijfsrecht na twintig (in verband met de vergelijking: in de bepaling staat 10 jaar) jaar rechtmatig verblijf te beëindigen; dat kan dan wegens dwingende reden van openbare veiligheid, zoals dat voor de Turkse staatsburgers (buiten de glijdende schaal om) dan ook kan om reden van nationale veiligheid. Zie overweging 11 van die uitspraak.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het geval van verzoeker, tegen deze achtergrond bezien, de geldigheid van de aanscherping van de glijdende schaal per 1 juli 2012, ten aanzien van Turkse staatsburger, ter discussie staat. Daarom is de beantwoording van deze rechtsvragen relevant voor de beoordeling van het beroep van verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet wenselijk en mogelijk (gelet ook op de gestelde prejudiciële vragen) om binnen het bestek van deze snelle en korte procedure een voorlopig rechtmatigheidsbeoordeling te geven ten aanzien van het bestreden besluit gelet op de aard en de complexiteit van de voorliggende rechtsvragen. De voorzieningenrechter onthoudt zich dan ook uitdrukkelijk van een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel en zal volstaan met een belangenafweging.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om zijn beroepsprocedure in Nederland te mogen afwachten in deze situatie, zwaarder dan het belang van verweerder bij uitzetting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoeker niet mag uitzetten tot er uitspraak is gedaan op het beroep. Omdat het verzoek gelet op voornoemde prejudiciële vragen wordt toegewezen laat de voorzieningenrechter een bespreking van hetgeen verder is aangevoerd achterwege.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoeker gemaakte kosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.