5.2.In het geval van verzoeker is er nog geen uitspraak gedaan in het beroep tegen het bestreden besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en oplegging van een inreisverbod voor de duur van tien jaar. De voorzieningenrechter ziet daarom in dit geval geen ruimte voor toepassing van artikel 72, derde lid, van de Vw. Het verzoek om voorlopige voorziening met kenmerk NL22.13244 komt om die reden niet voor toewijzing in aanmerking. Wat verzoeker in het kader van die procedure heeft aangevoerd zal de voorzieningenrechter aanmerken als een aanvulling op de stukken in de procedure met kenmerk NL22.1660.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. Verzoeker betoogt dat het bestreden besluit in strijd is met, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het Turkse associatierecht. Hij is een Turkse staatsburger en verwijst in dit kader naar de prejudiciële vragen die op 23 juni 2021 door de Afdeling zijn gesteld (ECLI:NL:RVS:2021:1310). Verweerder had de beantwoording hiervan moeten afwachten. Voorts betoogt verzoeker dat de uitzetting naar Turkije in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt. 7. De prejudiciële vragen die de Afdeling op 23 juni 2021 heeft gesteld aan het Hof van Justitie gaan over de toepassing van de (verruiming van de) glijdende schaal in openbare ordezaken met betrekking tot Turkse staatsburgers. Ze gaan over de wijziging van de glijdende schaal per 1 juli 2012, sinds welke wijziging ook na twintig jaar rechtmatig verblijf de verblijfsvergunning nog kan worden ingetrokken, waar dat daarvoor niet kon. Van belang is vooral of dat in strijd is met artikel 13 van het besluit 1/80.
De Afdeling heeft onder meer gevraagd of Turkse staatsburgers die rechten ontlenen aan artikel 6 of 7 van het Besluit 1/80 ook een beroep kunnen doen op artikel 13 van het Besluit 1/80. Voorts gaat het over de vraag of een Turkse staatsburger een beroep kan doen op voornoemde standstill-bepaling gelet op artikel 14 van het Besluit 1/80. En ook of de nieuwe glijdende schaal wellicht toch kan worden tegengeworpen (ook al zou artikel 13 van toepassing zijn) als dat gerechtvaardigd is in het kader van artikel 14 van het Besluit 1/80 omdat op grond van de openbare orde met een beroep op gewijzigde maatschappelijke opvattingen gerechtvaardigd is.
In de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021 is ook geoordeeld dat in artikel 59 van het Aanvullend Protocol (kort gezegd: de behandeling van Turkse staatsburgers mag niet gunstiger zijn dan die van Unieburgers) niet in de weg staat aan toepassing van de oude glijdende schaal (dus zoals die gold vóór 1 juli 2012). Immers: voor Unieburgers geldt geen absoluut verbod om het verblijfsrecht na twintig (in verband met de vergelijking: in de bepaling staat 10 jaar) jaar rechtmatig verblijf te beëindigen; dat kan dan wegens dwingende reden van openbare veiligheid, zoals dat voor de Turkse staatsburgers (buiten de glijdende schaal om) dan ook kan om reden van nationale veiligheid. Zie overweging 11 van die uitspraak.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het geval van verzoeker, tegen deze achtergrond bezien, de geldigheid van de aanscherping van de glijdende schaal per 1 juli 2012, ten aanzien van Turkse staatsburger, ter discussie staat. Daarom is de beantwoording van deze rechtsvragen relevant voor de beoordeling van het beroep van verzoeker. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet wenselijk en mogelijk (gelet ook op de gestelde prejudiciële vragen) om binnen het bestek van deze snelle en korte procedure een voorlopig rechtmatigheidsbeoordeling te geven ten aanzien van het bestreden besluit gelet op de aard en de complexiteit van de voorliggende rechtsvragen. De voorzieningenrechter onthoudt zich dan ook uitdrukkelijk van een (voorlopig) rechtmatigheidsoordeel en zal volstaan met een belangenafweging.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om zijn beroepsprocedure in Nederland te mogen afwachten in deze situatie, zwaarder dan het belang van verweerder bij uitzetting. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder verzoeker niet mag uitzetten tot er uitspraak is gedaan op het beroep. Omdat het verzoek gelet op voornoemde prejudiciële vragen wordt toegewezen laat de voorzieningenrechter een bespreking van hetgeen verder is aangevoerd achterwege.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder ook in de door verzoeker gemaakte kosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).