Op 19 juli 2019 heeft de Rechtbank Oost-Brabant een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren en aanwezig hebben van verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1990 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 5,4 gram heroïne en 12,4 gram cocaïne op 22 maart 2019 in Helmond, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5 liter MDMA in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 30 augustus 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting op 5 juli 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging zich op het standpunt stelde dat niet alle ten laste gelegde feiten bewezen konden worden. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, met aftrek van het voorarrest, en verklaarde de inbeslaggenomen verdovende middelen en het voertuig verbeurd. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, al een aanzienlijke justitiële documentatie had en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de ernst van de feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 19 juli 2019.