ECLI:NL:RBDHA:2023:12189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard wegens gebrek aan procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een aanleunwoning. Eiser, huurder van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van de woning had vastgesteld op € 341.000 per 1 januari 2021. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en dat er geen rekening was gehouden met het feit dat de woning een aanleunwoning bij een woonzorgcentrum is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser formeel gezien als belanghebbende kan worden aangemerkt, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een materieel procesbelang heeft. De rechtbank overweegt dat een verlaging van de WOZ-waarde niet leidt tot een verlaging van de huurprijs voor eiser, en dat er geen belastingaanslagen zijn waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt. Hierdoor is eiser niet in zijn procesbelang geschaad.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank komt daardoor niet toe aan een beoordeling van de hoogte van de vastgestelde WOZ-waarde. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/2944

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 28 februari 2022 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als de [adres] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2021 (de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 341.000.
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 april 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [naam]. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen

Overwegingen

Feiten
1. Eiser is huurder van de woning. De woning betreft een aanleunwoning en heeft een gebruiksoppervlakte van ongeveer 98 m2.

Geschil2.In geschil is of eiser een belang heeft bij het instellen van beroep met betrekking tot de WOZ-beschikking, en zo ja, of verweerder de waarde van de woning op de waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld.

3. Eiser bepleit een lagere waarde en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het feit dat de woning een aanleunwoning bij een woonzorgcentrum betreft.
4. Verweerder stelt dat eiser slechts een beperkt afgeleid belang heeft. Daarnaast heeft hij verwezen naar de door hem overgelegde matrix. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank stelt voorop dat de WOZ-beschikking en de uitspraak op bezwaar aan eiser zijn gericht en dat eiser daarom formeel gezien als belanghebbende dient te worden aangemerkt. Eiser is ontvankelijk in zijn beroep.
6. Belanghebbenden kunnen opkomen tegen de vastgestelde WOZ-waarde indien deze op een te hoog of te laag bedrag is bepaald. Het relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat echter aan vermindering of verhoging van de vastgestelde WOZ-waarde in de weg, indien de indiener van het bezwaar of beroep geen direct financieel gevolg daarvan ondervindt. De rechtsregel van artikel 17 van de Wet WOZ strekt dan immers niet tot bescherming van het belang van deze indiener. Een direct financieel gevolg kan bijvoorbeeld worden ondervonden als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt voor belastingen die aan de indiener worden opgelegd of als de WOZ-waarde een rol speelt bij het bepalen van de huurprijs van de woning van de indiener. [1] De rechtbank overweegt verder dat degene die bezwaar maakt of beroep instelt aannemelijk moet maken dat hij een procesbelang heeft, waarbij geldt dat dit aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moet worden beoordeeld.
7. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser in het onderhavige geval een materieel procesbelang heeft. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat een verlaging van de WOZ waarde niet tot een verlaging van de huur voor eiser kan leiden. Het is derhalve niet mogelijk dat eiser als huurder van een aanleunwoning een direct financieel gevolg ondervindt van een wijziging van de vastgestelde WOZ-waarde. Er worden ook geen belastingenaanslagen opgelegd aan eiser waarbij de WOZ waarde als heffingsmaatstaf is gebruikt. Voorts heeft eiser geen enkel belang bij een beslissing over de WOZ-waarde van zijn gehuurde aanleunwoning gesteld en is de rechtbank ook anderszins niet gebleken van een belang van eiser bij een dergelijke beslissing. De rechtbank komt op grond van deze overwegingen tot de conclusie dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste (artikel 8:69a van de Awb).
8. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. De rechtbank komt bij het ontbreken van procesbelang niet toe aan een beoordeling van de hoogte van de door verweerder voor de woning vastgestelde WOZ-waarde.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Batelaan-Boomsma, voorzitter, en mr. J.G.E. Gieskes en mr. M.A. Dirks, leden, in aanwezigheid van mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:9076 en ECLI:NL:GHARL:2022:9078 en 22 november 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:10110.