ECLI:NL:RBDHA:2023:12175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en voortduren van de maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de voortduring van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 3 mei 2023 opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 11 augustus 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, omdat er voldoende zicht op uitzetting is. Eiser heeft niet actief en volledig meegewerkt aan zijn uitzetting, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in de aanvraag voor een laissez passer bij de Marokkaanse autoriteiten. Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat de aanvraag al geruime tijd loopt, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring.

De rechtbank heeft ook de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring ambtshalve getoetst en geen gronden gevonden om de maatregel op te heffen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22036

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Procesverloop

Verweerder heeft op 3 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 juni 2023 (in de zaak NL23.16047) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 9 juni 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Namens eiser is aangevoerd dat de aanvraag voor een laissez passer (lp) al geruime tijd loopt en dat door verweerder standaard wordt gerappelleerd. Gelet hierop wordt door verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
5. Anders dan eisers gemachtigde is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend handelt. Hiervoor acht de rechtbank het volgende van belang. Eiser is sinds 3 mei 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld. Blijkens de op 3 augustus 2023 gedateerde voortgangsrapportage is op 18 januari 2023 een lp-aanvraag ingediend bij de Marokkaanse autoriteiten. Voorts blijkt uit de voortgangsrapportage dat verweerder regelmatig (schriftelijk) rappelleert, laatstelijk op 21 juli 2023. Daarnaast heeft verweerder op 30 juni 2023 en 3 augustus 2023 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. In aanvulling hierop merkt de rechtbank op dat een vertrekgesprek wordt aangemerkt als een uitzettingshandeling. Eisers stelling dat de lp-aanvraag al geruime tijd loopt is feitelijk juist, maar heeft niet tot gevolg dat het voortduren van de bewaring thans onrechtmatig moet worden geacht. Hiervoor acht de rechtbank van belang dat verweerder afhankelijk is van de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten.
6. Verder ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor de conclusie dat zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn ontbreekt. De rechtbank acht onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om te concluderen dat Marokko in algemene zin weigert om lp’s te verstrekken, of dat voor eiser in het bijzonder geen lp wordt afgegeven. Gelet hierop dient verweerder vooralsnog in de gelegenheid te worden gesteld om het resultaat van de lp-aanvraag af te wachten. Verder is de rechtbank niet gebleken dat eiser, zoals van hem wel mag worden verwacht (zie de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210)), actief en volledig heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. Daarmee is op dit moment in beginsel het zicht op uitzetting nog steeds gegeven. Het komt voor rekening en risico van eiser dat de bewaring langer voortduurt, omdat hij niet aan zijn meewerkplicht voldoet. In eisers stelling dat hij in Spanje is opgegroeid en de Spaanse taal beter spreekt dan Arabisch ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat daarmee het zicht op uitzetting is komen te ontvallen dan wel dat verweerder op individueel niveau dient te rappelleren.
7. De rechtbank oordeelt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden in het kader van de voortduring van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek op 9 juni 2023 en het sluiten van het onderhavige onderzoek op 11 augustus 2023 op enig moment onrechtmatig is geweest. Daarom bestaat er geen aanleiding om de maatregel op te heffen en schadevergoeding aan eiser toe te kennen.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.