ECLI:NL:RBDHA:2023:11891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22/3123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens ontbreken huisvestingsvergunning voor verhuur woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Eiseres kreeg op 7 december 2021 een bestuurlijke boete van € 10.000,- opgelegd omdat zij een woning verhuurde zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 maart 2023, die via videoverbinding plaatsvond, heeft eiseres aangevoerd dat de Huisvestingsverordening 2019 onverbindend is en dat er geen vergunning vereist zou moeten zijn voor het verhuren van de woning. Eiseres stelde dat verweerder onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de noodzaak van de vergunningplicht. Verweerder verwees naar de Woonagenda 2019-2023 en een onderzoeksrapport ter onderbouwing van de schaarste aan sociale huurwoningen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aan haar zorgplicht als eigenaar had voldaan, aangezien zij niet had gecontroleerd of de huurder over een huisvestingsvergunning beschikte. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete van € 10.000,- niet onevenredig was en dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren om de boete te matigen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de boete.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. Kerver),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. C.R. Kross).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 10.000,- opgelegd.
Bij besluit van 6 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 1 maart 2023 behandeld via een videoverbinding. Namens eiseres heeft deelgenomen: [naam], directeur, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder heeft zijn gemachtigde deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiseres is eigenaar van de woning aan de [adres] [nummer] te [plaats] (de woning) en verhuurt deze woning bedrijfsmatig. De woning wordt sinds 1 februari 2020 verhuurd en de huur bedraagt € 1.400,- per maand. Bij een inspectie van de woning op
19 oktober 2021 is geconstateerd dat eiseres de woning in gebruik heeft gegeven zonder te beschikken over de vereiste huisvestingsvergunning.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 10.000,- opgelegd. [1] Verweerder ziet geen aanleiding om de boete te matigen.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres voert primair aan dat de Huisvestingsverordening 2019 (Hvv) onverbindend is dan wel buiten toepassing moet worden verklaard. [2] Dit zou betekenen dat er geen huisvestingsvergunning is vereist voor het in gebruik geven van een woning. Voor de inwerkingtreding van de Hvv 2019 was geen huisvestingsvergunning vereist voor het verhuren van de woning. Verweerder heeft de noodzaak voor het invoeren van een vergunningsplicht voor het middensegment in de wijk [naam wijk], waarin de woning ligt, onvoldoende onderbouwd. Verweerder spreekt over schaarste in zeer algemene bewoordingen zonder te specificeren. In de wijk waar onderhavige woning staat is geen sprake van schaarste.
3.1.
Subsidiair voert eiseres aan dat de boete moet worden gemachtigd tot nihil. Eiseres raakte pas op de hoogte van de overtreding door het besluit dat verhuurd is zonder huisvestingsvergunning. Op grond van de huurovereenkomst was de huurder verplicht om een huisvestingsvergunning aan te vragen. Dat heeft hij niet (op tijd) gedaan. Inmiddels is de huisvestingsvergunning wel aangevraagd en verleend.
Wat is het standpunt van verweerder?
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verwezen naar de Woonagenda 2019-2023 [3] ter onderbouwing van zijn standpunt dat schaarste bestaat aan sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen. Ook heeft verweerder verwezen naar het onderzoeksrapport ‘Huurprijzen middenhuur in Den Haag’ relatie met WWS-punten uit 2020 (rapport Ecorys). [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Ten aanzien van de primaire beroepsgrond overweegt de rechtbank dat een meervoudige kamer van deze rechtbank in een uitspraak van 26 april 2022 heeft geoordeeld dat de gemeenteraad voldoende heeft onderbouwd dat er een zodanige schaarste bestaat aan woningen die behoren tot het middensegment in Den Haag dat een vergunningplicht een noodzakelijk en geschikt middel is om in te grijpen in de woningvoorraad. [5] Eiseres heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gegeven om tot een ander oordeel te komen en zij verwijst voor de motivering van haar oordeel naar die uitspraak. De grond slaagt niet.
6. Niet in geschil is dat de huurder tijdens de inspectie van de woning niet in het bezit was van een huisvestingsvergunning. Hiermee was verweerder naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om op grond van artikel 8, tweede lid, van de Hw en artikel 2.2, tweede lid, van de Hvv een boete aan eiseres op te leggen. Ook is niet in geschil dat eiseres professioneel verhuurder is van verschillende woningen.
Is eiseres aan te merken als overtreder?
7. Volgens vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [6] is de overtreder in ieder geval degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. [7] Daarnaast kan in bepaalde gevallen ook degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden. Een eigenaar van een woning is in beginsel verantwoordelijk voor het rechtmatig gebruik van de woning, ook als hij het beheer daarvan uit handen geeft. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik van een door hem verhuurd pand moet de eigenaar aannemelijk maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand onrechtmatig werd gebruikt. Op eigenaren van woningen rust een actieve zorgplicht om zich te informeren over het gebruik van hun woning en zich op de hoogte te stellen van de geldende regels. Eigenaren kunnen zich daarbij niet verschuilen achter de bepalingen van een huurcontract. Het gaat volgens vaste rechtspraak niet om de vraag of een eigenaar wist dat zijn woning onrechtmatig werd gebruikt, maar of hij dit kon weten als hij voldoende toezicht had gehouden op hun woning.
7.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan haar zorgplicht als eigenaar voldaan. Als eigenaar van de woning heeft eiseres een zorgplicht en moet zij zich informeren over de geldende wet- en regelgeving èn ervoor zorgen dat de huurder over een huisvestingsvergunning beschikte. Eiseres was niet verplicht om de woning al in gebruik te geven voor dat de vergunning was verstrekt. Zij had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om de huissleutel pas te verstrekken zodra de huurder eiseres had laten zien over een huisvestingsvergunning beschikte.
Matiging boete?
8. Verweerder is in geval van bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte in beginsel verplicht een bestuurlijke boete op te leggen van € 10.000.-.
8.1.
Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld en sprake is van een gefixeerd boetestelsel, moet verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niettemin een lagere bestuurlijke boete opleggen indien eiseres aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [8]
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een boete niet onevenredig is en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden om deze te matigen. De ernst van de overtreding is een gegeven nu uit voornoemd rapport van de toezichthouders blijkt dat de woning in gebruik was gegeven zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Bij deze overtreding past het gefixeerde boetebedrag van
€ 10.000,-.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres verantwoordelijk is als eigenaar en daarom van verminderde verwijtbaarheid geen sprake is. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres had kunnen weten dat zij een huisvestingsvergunning nodig had voor het verhuren van de woning. Niet is gebleken dat eiseres er alles aan heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
8.4.
Verder leidt de omstandigheid dat bij het constateren van de overtreding een huisvestingsvergunning is aangevraagd en kort daarna is verleend, niet tot het oordeel dat sprake is van een beperkte ernst van de geconstateerde overtreding. Die omstandigheid doet niet af aan het feit dat eiseres ten tijde van de controle op 19 oktober 2021 haar woning vanaf 1 februari 2020 verhuurde zonder dat de huurder over een huisvestingsvergunning beschikte. Door die gedraging heeft eiseres verweerder niet in de gelegenheid gesteld voor ingebruikneming van de woning toezicht te houden op de doelstellingen die met vergunningplicht zijn beoogd. De subsidiaire grond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014 (Hw) en de artikelen 1:1, 2:1, eerste lid, en 2:2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (Hvv).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1161 en van Rechtbank Rotterdam van 22 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1764.
3.Woonagenda 2019-2023 (straatconsulaat.nl)
4.Huurprijzen middenhuur in Den Haag (raadsinformatie.nl).
5.ECLI:NL:RBDHA:2022:4109, overweging 5.1. en de uitspraak van deze rechtbank van 20 december 2022 ECLI:NL:RBDHA:2022:13735. overweging 7.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
7.Uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1598.
8.Uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654.