In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam over de vergunning voor kamerbewoning. Eiseres, eigenaar van een pand in de wijk [naam wijk], had een vergunning aangevraagd voor kamerbewoning voor maximaal vier personen. Het college verleende deze vergunning, maar na bezwaar van omwonenden werd het besluit herroepen. Eiseres ging hiertegen in beroep. De rechtbank oordeelde dat de Huisvestingsverordening 2019 in strijd is met artikel 2 van de Huisvestingswet 2014, omdat de gemeenteraad onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van schaarste aan woonruimte en dat de effecten van de vergunningplicht rechtvaardig zijn. De rechtbank concludeerde dat hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening buiten toepassing moet worden gelaten, waardoor de vergunningplicht niet kon worden tegengeworpen aan eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres geen vergunning nodig had voor de kamerbewoning. Tevens werd het griffierecht vergoed en werden de proceskosten aan eiseres toegewezen.