In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, die om medische en sociale redenen een urgentieverklaring had aangevraagd, was het niet eens met de beslissing van verweerder om haar aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 6 augustus 2021 was afgewezen en dat het bezwaar van eiseres op 11 mei 2022 ongegrond was verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 maart 2023, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren via een videoverbinding. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt bij het toekennen van urgentieverklaringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen urgent huisvestingsprobleem had, aangezien zij in een studio woonde, en dat haar situatie niet voldoende onderscheidend was van andere woningzoekenden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de algemene weigeringsgronden van toepassing waren en dat verweerder niet verplicht was om medisch advies in te winnen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen urgentieverklaring ontvangt. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder de kosten van de procedure niet hoeft te vergoeden. Deze uitspraak biedt inzicht in de toepassing van het beoordelingssysteem voor urgentieverklaringen en de rol van de rechtbank in het toetsen van dergelijke besluiten.