ECLI:NL:RVS:2013:BZ7716

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
201209117/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende met medische klachten

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 april 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die een urgentieverklaring had aangevraagd bij het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De aanvraag werd afgewezen op 12 januari 2012, en het bezwaar daartegen werd op 15 maart 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank Utrecht bevestigde deze afwijzing op 29 augustus 2012, waarna de appellant in hoger beroep ging. De appellant stelde dat de medische klachten van haar dochter, die ADHD heeft en slaapproblemen ondervindt door de gehorigheid van hun huidige woning, een bijzondere persoonlijke noodsituatie vormden die urgentie rechtvaardigde. Het college van burgemeester en wethouders stelde echter dat de voorwaarden voor urgentie, zoals vastgelegd in de Huisvestingsverordening, niet waren vervuld. De Raad van State oordeelde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de situatie van de dochter geen bijzondere noodsituatie opleverde die een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk maakte. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet verplicht was om advies in te winnen bij een medisch adviseur. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201209117/1/A3.
Datum uitspraak: 17 april 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 29 augustus 2012 in zaak nr. 12/1365 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 15 maart 2012 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door W. van Beveren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.5.1, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht (hierna: Huisvestingsverordening), kunnen burgemeester en wethouders een in het register ingeschreven woningzoekende urgent verklaren, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
a. de woningzoekende is ingezetene van de regio;
b. de woningzoekende beschikt(e) over zelfstandige woonruimte in de regio;
c. er is sprake van een bijzondere persoonlijke noodsituatie;
d. de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en was door de woningzoekende niet te voorzien;
e. de woningzoekende kan aantonen eerst zelf naar een oplossing te hebben gezocht;
f. een verhuizing binnen zes maanden is noodzakelijk, en
g. de woningzoekende is niet in staat om zelf binnen zes maanden voor passende huisvesting te zorgen via het aanbodsysteem als bedoeld in artikel 2.6.1. of op andere wijze.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder B, is een medische indicatie een grond voor urgentie. Ingezetenen van de regio, die in een om medische redenen (fysiek/psychisch) onhoudbare woonsituatie verkeren en om die reden een indicatie voor andere woonruimte hebben ontvangen, kunnen in aanmerking komen voor urgentie. Datzelfde geldt voor ingezetenen van de regio die te maken hebben met een als gevolg van de woonsituatie zeer progressief ziektebeeld. […]
Ingevolge artikel 2.5.2, eerste lid, dient de woningzoekende die meent voor een sociale of medische indicatie voor urgentie in aanmerking te komen, hiertoe een schriftelijke aanvraag in bij burgemeester en wethouders van de woongemeente. De aanvraag dient in ieder geval een motivering te bevatten, waarin wordt vermeld:
- de aard van de persoonlijke problematiek;
- de relatie van deze problematiek met de huidige woonsituatie en
- de argumentatie op grond waarvan verhuizing binnen een jaar absoluut noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 2.5.2, tweede lid, winnen burgemeester en wethouders bij een aanvraag om toekenning van een medische indicatie voor urgentie, advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2. [appellant] heeft een urgentieverklaring verzocht vanwege medische klachten van haar dochter. Haar was ten tijde in geding negen jaar en is gediagnostiseerd met ADHD. De woning waarin zij wonen is zeer gehorig, waarbij de gewone leefgeluiden van de buren leiden tot slaapproblemen bij de dochter, aldus [appellant].
3. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat, gelet op het grote tekort aan sociale huurwoningen, de voorwaarden waaronder een urgentie wordt verleend heel strikt zijn. Om te voorkomen dat de toewijzing op grond van wachttijd te veel onder druk komt te staan, wordt het verlenen van urgentieverklaringen tot de werkelijke noodsituaties beperkt. De omstandigheid dat de dochter vanwege ADHD lijdt onder de gehorigheid van de huidige woning, is geen bijzondere persoonlijke noodsituatie waardoor verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is, zodat zij niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, aldus het college.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de klachten van haar dochter wel zo ernstig genoeg zijn dat zij aan de voorwaarden van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Huisvestingsverordening voldoet. Door het slaaptekort heeft de dochter ernstige concentratieproblemen, aldus [appellant]. Zij heeft een verklaring van T.J. van Veen, kinderarts, overgelegd, waaruit volgt dat het bekend is dat kinderen klachten ontwikkelen als gevolg van een verstoorde nachtrust. Bij de dochter van [appellant] is dat een nog groter probleem, omdat zij zich toch al minder goed kan concentreren door de ADHD. Het verhuizen naar een andere woning waarbij de dochter geen last heeft van omgevingsgeluiden, is gewenst, aldus Van Veen.
[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college de medische situatie van haar dochter had moeten voorleggen aan zijn medisch adviseur.
4.1. De rechtbank heeft terecht en op juiste gronden overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheid dat de dochter van [appellant] vanwege de ADHD en slaap- en concentratieproblemen is gebaat bij een rustige woonomgeving, geen bijzondere persoonlijke noodsituatie oplevert waardoor een verhuizing binnen zes maanden noodzakelijk is. Dit betekent dat het college terecht heeft vastgesteld dat niet is voldaan aan artikel 2.5.1, eerste lid en onder c en f, van de Huisvestingsverordening, zodat het niet bevoegd was urgentie te verlenen. Het inwinnen van advies bij een medisch adviseur mocht daarom achterwege blijven.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien .
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2009 in zaak nr. 200806146/1, onder verwijzing naar uitspraak van 9 februari 2005 in zaak nr. 200405698/1; www.raadvanstate.nl), acht de Afdeling het beleid van het college dat de hardheidsclausule gelet op het beperkte woningaanbod in de regio Utrecht alleen wordt toegepast in zeer incidentele noodgevallen, waaronder een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie wordt verstaan, niet onredelijk.
Voorts heeft de Afdeling in deze uitspraken overwogen dat het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid is van het college, zodat de rechter het al dan niet gebruik maken van die bevoegdheid terughoudend dient te toetsen.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie van haar en haar dochter levensbedreigend, dan wel daarmee vergelijkbaar is. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2013
97-773.