ECLI:NL:RVS:2022:3397

Raad van State

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
202103531/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring voor woningzoekende in Den Haag

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op 27 november 2019 de aanvraag van [appellante] voor een urgentieverklaring afgewezen. [appellante] had op 28 augustus 2019 een urgentieverklaring aangevraagd, omdat zij de huur niet meer kon opbrengen. Ten tijde van de aanvraag huurde zij samen met haar ex-partner een aantal kamers in Den Haag, maar na de detentie van haar ex-partner is zij bij haar vader ingetrokken. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Ze had niet aantoonbaar drie maanden gereageerd op het beschikbare woningaanbod en huurde een onzelfstandige woonruimte. Het college handhaafde dit besluit ook in bezwaar.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [appellante] op 12 april 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat [appellante] onvoldoende had gereageerd op het woningaanbod en dat het college terecht had besloten de hardheidsclausule niet toe te passen. [appellante] ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar zij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij geen urgentieverklaring kon krijgen. De Raad van State oordeelde dat de weigeringsgrond van de Huisvestingsverordening van toepassing was, omdat [appellante] niet aan de vereisten voldeed. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de situatie van [appellante] niet zo schrijnend was dat deze zich onderscheidde van andere woningzoekenden in de regio.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202103531/1/A3.
Datum uitspraak: 23 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 april 2021 in zaak nr. 20/5090 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2019 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld op de zitting van 31 oktober 2022.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 28 augustus 2019 heeft [appellante] een urgentieverklaring aangevraagd. In haar aanvraag heeft zij vermeld dat zij de huur niet meer kan opbrengen. Ten tijde van het indienen van de aanvraag huurde [appellante] samen met haar toenmalige partner, inmiddels ex-partner, een aantal kamers van een woning in Den Haag. Nadat haar ex-partner gedetineerd raakte, is [appellante] bij haar vader ingetrokken. Zij geeft aan dat zij een woning wil die in verhouding staat tot haar inkomen. Verder geeft zij aan dat zij de volledige zorg heeft over haar kinderen. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat [appellante] niet aan de voorwaarden van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 voldoet. [appellante] heeft niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod en huurt een onzelfstandige woonruimte. Er is verder geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem en er bestaat geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. Dit besluit heeft het college in bezwaar gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] voorafgaand aan de aanvraag onvoldoende heeft gereageerd op woningen en veelvuldig op eengezinswoningen heeft gereageerd. Verder blijkt uit de door het college overgelegde uitdraai uit het woningzoekendensysteem WBS dat [appellante] voorafgaand aan de aanvraag meermaals passende woningen heeft geweigerd. Volgens de rechtbank heeft het college mogen besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen. De rechtbank heeft het besluit van 19 juni 2020 daarom rechtmatig geacht.
Hoger beroep
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar geen urgentieverklaring hoeft te geven. Zij voert aan dat zij in een periode van drie maanden voorafgaand aan de aanvraag actief heeft gereageerd op het woningaanbod en ten tijde van de aanvraag een zelfstandige woning bewoonde. Verder is de hardheidsclausule van toepassing, aldus [appellante].
Beoordeling
4.       Artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening luidt:
‘’Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
l.   de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is […];
m. de aanvrager heeft niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod
[…]."
4.1.    De weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder m, van de Huisvestingsverordening is verder uitgewerkt in de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019. Ingevolge artikel 2.1.13 van die Beleidsregel heeft de aanvrager niet optimaal gereageerd op het beschikbare woningaanbod op woonnet-haaglanden, indien de woningzoekende niet tenminste twee keer per week heeft gereageerd of de woningzoekende veelvuldig of uitsluitend op eengezinswoningen reageert. [appellante] heeft voorafgaand aan de aanvraag niet tenminste twee keer per week gereageerd op woningen en vaak op eengezinswoningen gereageerd. Verder volgt uit een uitdraai uit het woningzoekendensysteem dat [appellante] tussen 28 mei 2019 en 26 oktober 2019 negen woningen heeft geweigerd. Op basis van haar inkomen en inschrijfduur had [appellante] voor deze woningen in aanmerking kunnen komen. De weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder m, van de Huisvestingsverordening is daarom van toepassing.
4.2.    Een aanvraag om een urgentieverklaring wordt al afgewezen als één van de weigeringsgronden van artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening van toepassing is. Zie de uitspraak van de Afdeling 2 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2568, onder r.o. 6. Omdat de weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder m, van de Huisvestingsverordening van toepassing is, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de vraag of [appellante] woonde in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woning is geen bespreking meer behoeft.
4.3.    Het betoog slaagt niet.
5.       De hardheidsclausule van artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening houdt in dat in gevallen waarin strikte naleving van de verordening tot onbillijkheid van overwegende aard zou leiden, het college ten gunste van de woningzoekende kan afwijken van deze verordening.
Het college past deze bevoegdheid slechts in zeer ernstige en bijzondere situaties toe, omdat het college een streng beleid voert voor de verlening van een urgentieverklaring. In de regio Den Haag zijn namelijk veel woningzoekenden, terwijl het aantal beschikbare sociale huurwoningen zeer beperkt is.
5.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college heeft mogen besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen. Het college heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de woonsituatie van [appellante] ten tijde van het besluit van 19 juni 2020 niet zodanig schrijnend was dat deze zich onderscheidde van de woonsituatie van die van andere mensen in de regio, dat dit het verlenen van een urgentieverklaring rechtvaardigt. Het college heeft ter zitting bij de rechtbank toegezegd dat [appellante] niet op straat zal belanden als zij de woning van haar vader moet verlaten, omdat zij zich op dat moment bij het daklozenloket kan melden, waar haar noodopvang kan worden aangeboden. Mocht de situatie schrijnender worden, dan kan [appellante] een nieuwe aanvraag indienen, waarna het college kan beoordelen of deze nieuwe ontwikkelingen alsnog reden zijn om een urgentieverklaring te verstrekken.
5.2.    Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022
280-1011