Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een verzoek tot naturalisatie had ingediend. De rechtbank behandelde het beroep van de eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De afwijzing was gebaseerd op ernstige vermoedens dat de eiser een gevaar voor de openbare orde vormde, aangezien hij een taakstraf had gekregen voor een strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de rehabilitatietermijn van vijf jaar nog niet was verstreken, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die tot een andere beslissing hadden moeten leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van het naturalisatieverzoek. Eiser had aangevoerd dat hij niet meer met justitie in aanraking was gekomen en dat de afwijzing vooral zijn minderjarige zoon zou raken, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van het verzoek niet betekende dat eiser voor altijd uitgesloten was van naturalisatie; hij kon na het verstrijken van de rehabilitatietermijn een nieuw verzoek indienen.