Beoordeling door de rechtbank
2. Eiseres heeft aan haar asielrelaas ten grondslag gelegd dat zij in Albanië problemen met haar ex-man had. Zij is door hem mishandeld en heeft hiervan aangifte gedaan. Hiervoor is door de autoriteiten een beschermingsbevel opgelegd, maar in de praktijk bood dit geen bescherming. Zij werd namelijk nog steeds door haar ex-partner bedreigd. Daarnaast is haar ex-partner veroordeeld, maar heeft hij niet in de gevangenis gezeten. Eiseres heeft bij meerdere instanties hulp gezocht, maar zonder resultaat. Zij stelt dat zij in Albanië niet voldoende beschermd werd en zag zich daarom genoodzaakt uit
Albanië te vertrekken.
Bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Problemen met ex-partner.
De staatssecretaris heeft beide elementen (deels) geloofwaardig geacht. Volgens de staatssecretaris leidt dit er echter niet toe dat eiseres als vluchteling moet worden gezien of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Albanië wordt namelijk gezien als een veilig land van herkomst. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit voor haar niet het geval is. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij geen bescherming of hulp heeft gekregen, of dat zij zich tot de hogere autoriteiten heeft gewend. Om die reden wijst de staatssecretaris de aanvraag af als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarnaast wijst de staatssecretaris de aanvraag af als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw. Volgens de staatssecretaris heeft eiseres zich zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking aangemeld en daar kenbaar gemaakt dat zij internationale bescherming wenst. Tot slot heeft eiseres volgens de staatssecretaris geen recht op een reguliere verblijfsvergunning. Er is geen sprake van een Chavez-Vilchez situatie omdat haar oudere zoon, voor wie een apart besluit is genomen, niet de Nederlandse maar de Griekse nationaliteit bezit.
Albanië als veilig land van herkomst – algemeen
4. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris Albanië ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. De herbeoordeling uit 2023 voldoet niet aan de vereisten die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)1 daaraan stelt, omdat hierbij niet alle relevante bronnen zijn betrokken. Eisers wijzen op het Amnesty International Report van 2022/23, Albania 2022, en een stuk van het Albanian Women Empowerment Network. Uit deze stukken volgt dat de positieve ontwikkelingen die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan nog niet voldoende zijn om voor eiseres en andere vrouwen in Albanië bescherming te krijgen. De staatssecretaris heeft deze bronnen ten onrechte niet in de herbeoordeling betrokken.
5. De rechtbank overweegt dat Albanië bij kamerbrief van 3 november 2015 is aangemerkt als veilig land van herkomst.2 Vervolgens heeft er op 20 september 2019, 11 juni 2021 en recentelijk op 5 juli 2023 een herbeoordeling plaatsgevonden waarin is geconcludeerd dat de aanwijzing dat Albanië een veilig land van herkomst is wordt voortgezet.3 Daarnaast heeft de Afdeling in 20164 geoordeeld dat de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten. De Afdeling heeft dit bevestigd in uitspraken van 2017 en 2018.5
2 Kamerstukken 2015-2016, 19637, nr. 2076.
3 Kamerstukken 2019-2020, 19637, nr. 2531, Kamerstukken 2020-2021, 19637, nr. 2734 en
Kamerstukken 2022-2023, 19637, nr. 3152.
6. Met de enkele stelling van eisers dat de herbeoordeling van 2023 niet aan de door de Afdeling5 gestelde vereisten voldoet omdat twee door hen genoemde bronnen daarbij niet zijn betrokken, hebben eisers onvoldoende onderbouwd op grond waarvan moet worden aangenomen dat de herbeoordeling door de staatssecretaris niet aan de in de rechtspraak van de Afdeling gestelde eisen voldoet.
7. Uit die uitspraak van de Afdeling volgt onder meer dat de staatssecretaris de in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn genoemde informatiebronnen bij zijn onderzoek moet betrekken, voor zover deze informatie beschikbaar is. Als van die bronnen geen informatie beschikbaar is, dan moet de staatssecretaris dat toelichten. Als hij dat doet, dan kan hij zijn beoordeling ook baseren op relevante informatie van andere gezaghebbende internationale organisaties. Voor zover een of meer van de in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn genoemde informatiebronnen niet beschikbaar zijn, moet de staatssecretaris uitleggen en motiveren waarom de wel beschikbare informatie de conclusie kan dragen dat een land nog steeds als veilig land van herkomst is aan te merken.
8. De staatssecretaris heeft in de brief ‘herbeoordeling veilige landen van herkomst – Albanië, Noord-Macedonië en Montenegro’ van 5 juli 2023 toegelicht dat voor elk land is gezocht naar de in de Procedurerichtlijn genoemde bronnen en dat in de bijlage per land is aangegeven welke bronnen ten behoeve van deze herbeoordelingen geraadpleegd zijn. Daarbij is ook vermeld wanneer er geen (actuele) rapportages zijn gevonden die bruikbaar waren voor de herbeoordeling en om welke bronnen het daarbij gaat. Uit de bijlage die is toegevoegd aan de Kamerbrief blijkt dat er geen (actuele) rapportages zijn gevonden van de EUAA, Raad voor Europa of de UNHCR die bruikbaar waren voor de herbeoordeling van Albanië als veilig land van herkomst. Verder blijkt uit de bijlage dat de herbeoordeling is gebaseerd op relevante, actuele bronnen van gezaghebbende instanties, waaronder Amnesty International en US Department of State, en dat gebruik is gemaakt van informatie uit andere lidstaten, zoals België. De herbeoordeling heeft daarmee plaatsgevonden aan de hand van in ieder geval één van de informatiebronnen zoals vermeld in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn. De enkele stelling dat de herbeoordeling niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden omdat de door eisers aangehaalde bronnen niet zijn geraadpleegd, volgt de rechtbank daarom niet.
9. Gelet hierop en op de motivering van de staatssecretaris van de voortzetting van de aanwijzing heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat Albanië in zijn algemeenheid als veilig land van herkomst aangemerkt kan worden. Dit betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Albanië geen bescherming nodig hebben. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat Albanië voor haar geen veilig land van herkomst is en dat de Albanese autoriteiten haar geen bescherming kunnen of willen bieden.
Albanië als veilig land van herkomst voor eiseres
10. Eisers voeren daarnaast aan dat Albanië voor eiseres geen veilig land van herkomst is. De autoriteiten in Albanië hebben haar geen bescherming kunnen bieden. Er is
wel een beschermingsbevel opgelegd, maar deze werd niet gehandhaafd en was daarom niet effectief. Ook is haar ex-partner veroordeeld, maar hij heeft nooit in de gevangenis gezeten. Eiseres heeft zich tot verschillende instanties gewend, maar allemaal hebben ze haar geen bescherming kunnen bieden. Zij ziet niet in bij welke andere (hogere) autoriteiten zij nog had kunnen aankloppen. Eiseres wilde niet langer afwachten of ze nog hulp zou krijgen.
Eisers wijzen ook op de eerder genoemde rapporten van Amnesty International en Albanian Women Empowerment Network. Hieruit volgt dat geweld tegen vrouwen in Albanië wijdverspreid is en dat beschermingsmaatregelen niet effectief geïmplementeerd zijn.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Albanië voor haar geen veilig land van herkomst is. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat uit de door eisers overgelegde stukken niet blijkt dat Albanië in het geval van eiseres niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Daarbij is terecht van belang geacht dat de door eisers overgelegde stukken van algemene aard zijn en niet zijn toegespitst op hun persoonlijke situatie. Het feit dat er meldingen zijn over ineffectief politieonderzoek naar huiselijk geweld maakt nog niet dat al het onderzoek naar huiselijk geweld in Albanië ineffectief is. Bovendien blijkt uit de herbeoordeling van 2023 dat er in 2022 een verbetering te zien was in politieoptredens en dat er in 2022 een onafhankelijk agentschap is opgericht ter verbetering van de rechtshandhaving en het tegengaan van misbruik en corruptie door de politie.6 Daarbij komt dat eiseres zich tot verschillende organisaties heeft gewend en ook hulp van deze organisaties heeft ontvangen. Nadat zij bij de politie aangifte heeft gedaan, is er een beschermingsbevel opgelegd. Voor zover eiseres stelt dat ze bij overtreding door haar ex-partner van dit beschermingsbevel geen effectieve bescherming van de politie heeft ontvangen, heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat niet is gebleken dat zij hierover heeft geklaagd bij hogere autoriteiten, zoals binnen de politie of bij de rechtelijke macht. Niet is gebleken dat zij over het overtreden van het beschermingsbevel en over de wijze waarop de politie hiermee omging heeft geklaagd bij een rechtelijke instantie. Ook is niet gebleken dat zij na afloop van het beschermingsbevel en de strafzaak bij een rechtelijke instantie om een verlenging of een nieuw beschermingsbevel heeft verzocht. Verder heeft de staatssecretaris van belang mogen achten dat de ex-partner is veroordeeld voor huiselijk geweld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 16 maanden, en een plicht om zich bij de reclassering te melden. Dat eiseres deze straf niet hoog genoeg vindt en dat het om een voorwaardelijke straf gaat, betekent niet dat er geen bescherming is. Voorts heeft de staatssecretaris van belang mogen achten dat eiseres heeft verklaard hulp te hebben gekregen van de ombudsman, mevrouw Bojaxhiu (die volgens de verklaring van eiseres werkt zij bij een instantie die zich bezig houdt met misbruikte vrouwen) en een psycholoog. Hieruit volgt immers dat er voor eiseres organisaties waren waartoe zij zich kon wenden voor hulp.
12. Gelet op bovenstaande heeft de staatssecretaris de asielaanvraag mogen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
Kennelijk ongegrond vanwege laat aanvragen asiel
6 Bijlage, landeninformatie Albanië, Noord-Macedonië en Montenegro, p.2.
13. Eisers voeren aan dat de staatssecretaris ten onrechte hun asielaanvraag als kennelijk ongegrond hebben afgedaan met als reden dat zij hun aanvraag te laat hebben ingediend. Eisers waren maar een paar dagen te laat. Zij hebben eerst bij de zus van eiseres verbleven om tot rust te komen. Bovendien mogen personen met een Albanese nationaliteit visumvrij binnen de Europese Unie (EU) reizen en is de oudste zoon van eiseres een Unieburger.
14. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet om redenen als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw kennelijk ongegrond heeft mogen verklaren. Eisers zijn op 1 mei 2022 in Nederland gearriveerd en hebben op 9 mei 2022 asiel aangevraagd. Uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)7 volgt dat de staatssecretaris verwacht dat iemand die asiel wil aanvragen dit doet binnen 48 uur na binnenkomst in Nederland. Weliswaar kan uit deze omstandigheden worden afgeleid dat eisers niet direct na binnenkomst in Nederland de bescherming van de Nederlandse autoriteiten hebben ingeroepen, maar niet is gebleken dat zij de procedure met opzet hebben vertraagd. Hierbij acht de rechtbank ook van belang dat tussen de datum van aankomst in Nederland en de datum van aanmelding slechts 8 dagen zitten. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank de overweging van de staatssecretaris dat eisers zich niet meteen bij de Nederlandse autoriteiten hebben gemeld en dat de aanvraag daarom kennelijk ongegrond moet worden verklaard te vergaand. Dat betekent dat het beroep op dit punt gegrond is.
Griekse nationaliteit van zoon van eiseres
15. Eisers betogen in de beroepsgronden verder dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft onderzocht of sprake is van een Chavez-Vilchez8 situatie. De oudste minderjarige zoon van eiseres heeft namelijk de Griekse nationaliteit en is dus Unieburger. Hij kan daarom ook zijn verzorgende ouder een verblijfsrecht geven op grond van artikel 21 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en Verblijfsrichtlijn. Op zitting hebben eisers hieraan toegevoegd dat de staatssecretaris ten onrechte niet heeft onderzocht of de zoon van eiseres anderszins verblijfsrecht had op basis van zijn Unieburgerschap, en daarbij ook niet of eiseres verblijfsrecht had omdat zij zijn moeder is. Eisers hebben hierbij een beroep gedaan op het arrest Zhu en Chen van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof).9
16. De rechtbank volgt de staatssecretaris in het standpunt dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Op basis van dat arrest kan een ouder van een Unieburger aanspraak maken op een afgeleid verblijfsrecht van het EU-recht, omdat het niet verlenen van een verblijfsrecht aan die ouder het gevolg zou hebben dat het kind de EU zou moeten verlaten. Van zo’n situatie is echter geen sprake als de ouder zich met het kind nog naar een andere lidstaat kan begeven.10 Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dit niet mogelijk is.11 Aangezien eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij zich niet met haar oudste zoon naar Griekenland kan begeven, komt haar geen verblijfsrecht toe op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
8 Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.
9 19 oktober 2014 C/200/02 ECLI:EU:C:2014:639.
10 Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof 10 oktober 2013, Alokpa en Moudoulou, ECLI:EU:C:2013:645, punten 34 en 35, en het arrest van het Hof van 13 september 2016, Rendón Marín, ECLI:EU:C:2016:675, punt 79.
17. De rechtbank is wel van oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of eiseres verblijfsrecht uit andere hoofde heeft op basis van de Griekse nationaliteit van haar zoon. De asielaanvraag van haar zoon is bij apart besluit afgewezen, waarbij aan hem ook een terugkeerbesluit is opgelegd. Zoals de rechtbank in de uitspraak op het beroep van haar zoon heeft overwogen (zaaknummer NL23.16525), kon de staatssecretaris echter geen terugkeerbesluit aan hem opleggen. Hij is namelijk Unieburger, en de terugkeerrichtlijn op grond waarvan een terugkeerbesluit kan worden opgelegd is niet van toepassing op Unieburgers maar alleen op derdelanders.12 Verder heeft de rechtbank in die uitspraak vastgesteld dat de staatssecretaris het rechtmatig verblijf van de zoon niet heeft beëindigd.13 De rechtbank heeft tevens geconstateerd dat uit het terugkeerbesluit dat aan de zoon is opgelegd ook niet duidelijk blijkt op grond waarvan is vastgesteld dat hij onrechtmatig in Nederland verblijft.14 De staatsecretaris had onderzoek moeten doen naar de vraag of de zoon rechtmatig verblijf heeft als Unieburger. Hierbij is in het bijzonder het arrest Zhu en Chen15 van belang waarin is bepaald dat een minderjarige Unieburger die is gedekt door een passende ziektekostenverzekering en ten laste komt van een ouder die zelf onderdaan is van een derde staat en wiens bestaansmiddelen toereikend zijn om te voorkomen dat genoemde minderjarige ten laste komt van de overheidsfinanciën van de lidstaat van ontvangst, een recht heeft om voor onbepaalde tijd op het grondgebied van de laatstgenoemde lidstaat te verblijven. In dat arrest is ook bepaald dat de ouder die daadwerkelijk voor die onderdaan zorgt het recht heeft om in de lidstaat van ontvangst te verblijven. De staatssecretaris had dan ook moeten onderzoeken of een afgeleid verblijfsrecht in dit geval aan eiseres toekwam. De enkele opmerking op zitting dat het evident is dat eiseres en haar kinderen niet over voldoende bestaansmiddelen beschikken acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. Het beroep is op dit punt dan ook gegrond.