In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, op 25 februari 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft bij beschikking van 15 september 2022 besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank Utrecht op 9 november 2022 gegrond is verklaard. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen eiser op te nemen in de nationale procedure.
Eiser heeft op 22 november 2022 de Staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Vervolgens heeft hij op 2 februari 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de Staatssecretaris op 19 april 2023 verzocht om een verweerschrift, maar hierop is niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.