Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op de aanvragen voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvragen zijn op 21 juni 2022 ingediend, en de staatssecretaris had uiterlijk op 19 december 2022 een besluit moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 6 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 22 juni 2023 is ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twintig weken opgelegd waarbinnen de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de proceskosten van eiseres moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet terugbetalen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van bijzondere omstandigheden, wat aanleiding geeft om een langere beslistermijn op te leggen dan gebruikelijk. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken ter onderbouwing van haar beslissing en heeft vastgesteld dat de staatssecretaris kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen, wat de noodzaak van een langere termijn onderstreept.