ECLI:NL:RBDHA:2023:11527

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18251
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake nareis aanvragen voor asielkinderen

In deze zaak heeft eiseres, mede namens haar kinderen, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op de aanvragen voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvragen zijn op 21 juni 2022 ingediend, en de staatssecretaris had uiterlijk op 19 december 2022 een besluit moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 6 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 22 juni 2023 is ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van twintig weken opgelegd waarbinnen de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris de proceskosten van eiseres moet vergoeden, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet terugbetalen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van bijzondere omstandigheden, wat aanleiding geeft om een langere beslistermijn op te leggen dan gebruikelijk. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken ter onderbouwing van haar beslissing en heeft vastgesteld dat de staatssecretaris kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen, wat de noodzaak van een langere termijn onderstreept.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18251

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres

V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar kinderen
[naam 2], V-nummer [nummer 2],
[naam 3], V-nummer [nummer 3],
[naam 4], V-nummer [nummer 4],
[naam 5], V-nummer [nummer 5] en
[naam 6], V-nummer [nummer 6]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de voor haar en haar kinderen door [naam 7] (referent) ingediende aanvragen voor verlening van een mvv [1] in het kader van nareis.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Referent heeft namens eiseres en de kinderen de aanvragen ingediend op 21 juni 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vw [3] binnen 90 dagen beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 19 december 2022 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 6 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 22 juni 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, met veroordeling van verweerder tot betaling van de gemaakte proceskosten, waaronder het door eiseres betaalde griffierecht.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder al inhoudelijk naar de aanvragen heeft gekeken. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen. Een verhoogde instroom van nareisaanvragen in combinatie met de complexiteit van de zaken, maken dat het voor verweerder niet mogelijk is om binnen de daarvoor geldende termijn op de aanvragen te beslissen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat aanvragen zelden compleet worden aangeleverd. Ten aanzien van de aanvragen van eiseres heeft verweerder opgemerkt dat hij voornemens is om herstel verzuim te bieden en dat hij, afhankelijk van de aanvulling van de aanvraag beziet of nader onderzoek, mogelijk in de vorm van een gehoor, nodig is. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om hem een termijn van 20 weken te gunnen voor het nemen van een besluit op de aanvragen van eiseres.
8. Gelet op die toelichting bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. Anders dan zittingsplaats Arnhem kiest deze zittingsplaats er niet voor om in beginsel een nadere beslistermijn van acht weken op te leggen, die wordt verlengd tot twintig weken als verweerder alsnog nader onderzoek aanbiedt. Deze benadering gaat er namelijk van uit dat er mogelijk geen nader onderzoek nodig is, terwijl er in dit stadium geen aanknopingspunten zijn om dat aan te nemen. Daarnaast biedt deze benadering niet meteen duidelijkheid aan partijen over de termijn waarop er alsnog een besluit moet worden genomen.
9. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Gelet op de samenhang tussen de aanvragen wordt slechts éénmaal een dwangsom verbonden aan de naleving van de uitspraak.
10. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvragen;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Vreemdelingenwet 2000