Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De aanvraag is ingediend door de referente op 13 september 2022. De staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste datum voor een besluit 12 maart 2023 was. Eiser heeft de staatssecretaris op 30 mei 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en het beroep is op 22 juni 2023 ingesteld, wat tijdig is gebeurd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank legt de staatssecretaris een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 418,50, en tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht van € 184. De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar eerdere uitspraken en benadrukt dat in dit geval sprake is van een bijzonder geval, wat aanleiding geeft tot een langere beslistermijn dan gebruikelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten door middel van een verzetschrift binnen zes weken na verzending.