ECLI:NL:RBDHA:2023:11486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake aanvraag voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiseres, Musa Kabeer Haliima, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op de aanvraag voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar minderjarige dochter in het kader van nareis. De aanvraag is op 12 oktober 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen, dus uiterlijk op 10 april 2023, een besluit moeten nemen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 20 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 20 juni 2023 is ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken zonder dat er een besluit is genomen.

De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Indien de staatssecretaris besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na de uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank heeft ook bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 per dag verbeurt voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van verbeurde bestuurlijke dwangsommen van € 1.442 en de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 184.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van bijzondere omstandigheden, en dat de aanvraag met voortvarendheid behandeld moet worden. De rechtbank heeft de verzoeken van eiseres om een kortere beslistermijn afgewezen, maar heeft wel een redelijke termijn vastgesteld voor de staatssecretaris om tot een besluit te komen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18017

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

Musa Kabeer Haliima, eiseres

V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar minderjarige dochter
[naam 2], V-nummer [nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.R.F. Berte),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de voor haar minderjarige dochter ingediende aanvraag voor verlening van een mvv [1] in het kader van nareis.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft gereageerd naar aanleiding van het verweerschrift.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [2] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 12 oktober 2022. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Onder verwijzing naar dit artikellid heeft verweerder de beslistermijn verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 10 april 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Eiseres heeft verweerder op 20 april 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 20 juni 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen alsnog binnen twee weken een besluit op de aanvraag bekend te maken. Eiseres heeft ook gesteld dat verweerder vanwege het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom verschuldigd is en verzoekt de rechtbank om de hoogte van die dwangsom vast te stellen.
4. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
5. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
6. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
7. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder al inhoudelijk naar de aanvraag heeft gekeken. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij kampt met achterstanden bij het beslissen op nareisaanvragen. Een verhoogde instroom van nareisaanvragen in combinatie met de complexiteit van de zaken, maken dat het voor verweerder niet mogelijk is om binnen de daarvoor geldende termijn op de aanvragen te beslissen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat aanvragen zelden compleet worden aangeleverd. Ten aanzien van de aanvraag van eiseres heeft verweerder opgemerkt dat hij voornemens is om herstel verzuim te bieden en dat hij, afhankelijk van de aanvulling van de aanvraag, zal bezien of nader onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van een gehoor of DNA-onderzoek, nodig is. Verweerder heeft de rechtbank om die reden verzocht om hem een termijn van 20 weken te gunnen voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiseres.
8. Eiseres heeft in reactie op het verweerschrift aangegeven dat een nadere beslistermijn van twintig weken in strijd is met het recht van de Europese Unie en bovendien afbreuk doet aan het doel en het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Eiseres doet in dat verband een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van 27 juni 2006 inzake Europees Parlement tegen Raad van de EU, ECLI:EU:C:2006.429, waarin – onder meer – onder verwijzing naar het Verdrag inzake de rechten van het kind is overwogen dat aanvragen van een kind of van zijn ouders voor gezinshereniging met welwillendheid, menselijkheid en spoed worden behandeld. Eiseres heeft ook verzocht dat verweerder aangeeft welk verzuim er hersteld dient te worden, waarbij eiseres heeft toegezegd per ommegaande daartoe over te zullen gaan.
9. Gelet op de nadere toelichting van eiseres, acht de rechtbank het van belang dat verweerder de aanvraag van eiseres met voortvarendheid behandelt. De rechtbank volgt verweerder daarom niet in zijn verzoek om een nadere beslistermijn van twintig weken. De door eiseres verzochte nadere beslistermijn van twee weken is echter te kort voor verweerder om in redelijkheid tot zorgvuldige besluitvorming te komen. In lijn met de hiervoor aangehaalde uitspraak van zittingsplaats Arnhem bepaalt de rechtbank dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Dit ligt anders als verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek en dat schriftelijk aan eiseres meedeelt. In dat geval moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt.
10. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
11. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
12. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding voor de gemaakte proceskosten voor het indienen van een reactie op het verweerschrift, maar die kosten komen op grond van (de bijlage bij) het Bpb niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag, met dien verstande dat, indien verweerder binnen die termijn besluit dat nader onderzoek moet plaatsvinden en dat aan eiseres schriftelijk is medegedeeld, het besluit binnen twintig weken na de dag van verzending van deze uitspraak bekend moet worden gemaakt;
 bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (duizendvierhonderdtweeënveertig euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
 bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.Algemene wet bestuursrecht