ECLI:NL:RBDHA:2023:11472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/635980 / HA ZA 22-820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen en onrechtmatige onttrekkingen in de nalatenschap van een overleden erflaatster met dubbele nationaliteit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, gaat het om een geschil over de nalatenschap van mevrouw [naam 1], die op [plaats 4] in 2021 is overleden. De rechtbank heeft te oordelen over de vraag of het Nederlandse erfrecht van toepassing is en of er sprake is van onrechtmatige onttrekkingen van gelden door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan de bankrekening van de erflaatster. De eisende partijen, [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3], hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, waarbij zij onder andere stellen dat [gedaagde 1] zonder recht of titel bedragen heeft onttrokken aan de nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflaatster op het moment van overlijden haar gewone verblijfplaats in Marokko had, waardoor het Marokkaanse recht van toepassing is op de erfopvolging. De rechtbank oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft vanwege de aanwezigheid van goederen in Nederland, namelijk een bankrekening. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen, omdat onvoldoende bewijs is geleverd voor de onrechtmatige onttrekkingen. De rechtbank concludeert dat de nalatenschap geen positief saldo heeft, waardoor een verdeling niet mogelijk is. In reconventie hebben de gedaagden verzocht om opheffing van een conservatoir beslag, wat eveneens is afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/635980 / HA ZA 22-820
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats 1],2. [eiser 2] te [plaats 2],3. [eiser 3] te [plaats 3] (Portugal),

eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser 1], [eiser 2] en [eiser 3]
hierna samen te noemen: [eisers],
advocaat: mr. K.A. Boshouwers te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats 4],2. [gedaagde 2] te [plaats 4],

gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2]
hierna samen te noemen: [gedaagden],
advocaat: mr. S.H. Broers te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 september 2022;
- de akte overlegging producties namens [eisers], met producties 1 tot en met 23 en de beslagstukken;
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 23;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties 24 en 25;
- het tussenvonnis van 1 maart 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- de akte overlegging producties namens [eisers], met producties 26 tot en met 42;
- de conclusie tot vermeerdering van eis namens [eisers];
- de akte overlegging producties namens [gedaagden], met producties 24 tot en met 39;
- de antwoordakte vermeerdering van eis.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op [plaats 4] 2021 is overleden mevrouw [naam 1] (hierna: erflaatster). Uit het huwelijk van erflaatster met de heer [naam 2] (hierna: de echtgenoot van erflaatster), overleden op 18 februari 1993, zijn vier kinderen geboren. Dit zijn de partijen bij deze procedure [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3] en [gedaagde 1]. [gedaagde 2] is de partner van [gedaagde 1].
2.2.
Ten tijde van haar overlijden bezat erflaatster zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Vanaf enig moment heeft erflaatster samen met haar echtgenoot in Nederland gewoond en gewerkt. Na het overlijden van haar echtgenoot is erflaatster tot 2012 in Nederland blijven wonen. Vanaf 2012 heeft zij in Marokko gewoond. In de periode voorafgaande aan haar overlijden was erflaatster ziek en in ieder geval tot oktober 2021 onder behandeling van een arts in Marokko. In oktober 2012 is zij met [gedaagde 1] mee naar Nederland gegaan en is zij ingeschreven op het woonadres van [gedaagde 1]. Er is voor haar een zorgverzekering afgesloten, ze is ingeschreven bij de huisarts van [gedaagde 1] en heeft (via de huisarts) voor haar ziekte een specialist in het ziekenhuis bezocht. Op 7 november 2021 is zij na een val in het ziekenhuis opgenomen, waar zij later is overleden.
2.3.
In ieder geval vanaf 1 januari 2013 tot aan het overlijden van erflaatster heeft [gedaagde 1] vanaf de bankrekening van erflaatster bij ING-bank (hierna ook: de bankrekening) regelmatig gelden overgemaakt naar bankrekeningen waar zij rekeninghouder van is (al dan niet samen met [gedaagde 2]) dan wel eigen uitgaven bekostigd. Incidenteel heeft zij ook bedragen overgemaakt naar een bankrekening toebehorend aan [gedaagde 2]. Ook na het overlijden van erflaatster heeft zij een aantal keer bedragen vanaf de bankrekening van erflaatster bij ING-bank naar haar eigen bankrekening overgemaakt.
2.4.
Voordat erflaatster in oktober 2021 met [gedaagde 1] naar Nederland vertrok, heeft zij bij schenkingsovereenkomst van 28 augustus 2021 een appartement in [plaats 5], Marokko, aan [gedaagde 1] geschonken. In Marokko bezat erflaatster verder nog vastgoed in [plaats 6], te weten een paar garages / bedrijfsruimten (hierna: de garages) met enkele appartementen. In de zomer van 2021 heeft erflaatster de garages verkocht. De opbrengsten hiervan zijn niet op haar bankrekening bijgeschreven.
2.5.
[eisers] zijn op 25 februari 2022 in Marokko een procedure gestart om de schenking van het appartement in [plaats 5] nietig te laten verklaren. Op 14 maart 2022 is [gedaagde 1] op haar beurt in Marokko een procedure gestart ter zake de verdeling van de appartementsrechten in [plaats 6].
2.6.
Erflaatster heeft niet bij testament over haar nalatenschap beschikt. [eisers] hebben de nalatenschap van erflaatster (hierna: de nalatenschap) bij akte van beneficiaire aanvaarding (naar Nederlands recht) beneficiair aanvaard. Verder hebben [eisers] zich beroepen op hun aanvullende legitieme portie.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – en na eisvermeerdering bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. de verklaring voor recht dat het Nederlandse erfrecht van toepassing is op de afwikkeling van de nalatenschap;
II. de verklaring voor recht dat [gedaagde 1] een bedrag van € 126.081,99, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zonder recht of titel heeft onttrokken aan het vermogen van erflaatster en de veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van dit bedrag aan de boedel binnen twee weken na betekening van dit vonnis, vermeerderd met wettelijke rente;
III. de verklaring voor recht dat [gedaagde 2] een bedrag van € 6.314,50, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zonder recht of titel heeft onttrokken aan het vermogen van erflaatster en de veroordeling van [gedaagde 2] tot betaling van dit bedrag aan de boedel binnen twee weken na betekening van dit vonnis, vermeerderd met wettelijke rente;
IV. de verklaring voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gezamenlijk een bedrag van
€ 4.605,00, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zonder recht of titel hebben onttrokken aan het vermogen van erflaatster en de veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van dit bedrag aan de boedel binnen twee weken na betekening van dit vonnis, vermeerderd met wettelijke rente;
V. de verklaring voor recht dat [gedaagde 1] een bedrag van € 51.197,40, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, zonder recht of titel heeft onttrokken aan het vermogen van erflaatster, door geen melding te maken van het in bezit hebben van dit bedrag dat uit de verkoop van de garages en de veroordeling van [gedaagde 1] tot betaling van dit bedrag aan de boedel binnen twee weken na betekening van dit vonnis, vermeerderd met wettelijke rente;
VI. de verklaring voor recht dat de omvang van de nalatenschap, voor zover het in deze zaak vermelde vermogen betreft, € 188.401,69 bedraagt, dan wel een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag;
VII. de verklaring voor recht dat [gedaagde 1] het haar toekomende aandeel in de nalatenschap heeft verbeurd ten gunste van [eisers];
VIII. de vaststelling van het aan [eisers] per persoon toekomende aandeel in de nalatenschap op
primair€ 62.900,56, te vermeerderen met een derde deel van de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschuldigde wettelijke rente,
subsidiair€ 47.175,42, te vermeerderen met een vierde deel van de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschuldigde wettelijke rente, en
meer subsidiaireen door de rechtbank vast te stellen bedrag;
IX. de veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
[gedaagden] vorderen – samengevat – bij vonnis,
I. de veroordeling van [eisers] het op hun woning gelegde conservatoire bedrag binnen twee dagen na betekening van dit vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500 per dag, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. de veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
3.4.
[eisers] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Rechtsmacht
4.1.
Partijen twisten allereerst over de vraag of de Nederlandse rechter in de onderhavige procedure rechtsmacht toekomt.
4.2.
[eisers] vorderen onder meer vaststelling van de verdeling van de nalatenschap. Daarmee valt dit geschil onder de reikwijdte van de Europese Erfrechtverordening [1] , die betrekking heeft op de gehele erfopvolging (van vererving, vermogensovergang en vereffening tot en met verdeling van de nalatenschap), in de nalatenschappen van personen overleden op of na 17 augustus 2015 (artikel 83).
4.3.
Uit artikel 4 van de Europese Erfrechtverordening volgt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt als erflaatster op het moment van overlijden haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Met [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat de gewone verblijfplaats van erflaatster op het moment van overlijden niet in Nederland maar in Marokko lag. Hiervoor is het volgende redengevend. Ter bepaling van de ‘gewone verblijfplaats’ van erflaatster op het moment van haar overlijden moet in het bijzonder gekeken worden naar de regelmatigheid van de aanwezigheid van erflaatster in Nederland en de omstandigheden en redenen voor haar verblijf. Sprake moet zijn van een ‘nauwe en duurzame band’ met Nederland (overweging 23 considerans Europese Erfrechtverordening). Erflaatster was pas enkele weken voor haar overlijden naar Nederland gekomen. Desondanks kan van een voldoende nauwe en duurzame band met Nederland sprake zijn indien het in oktober 2021 de bedoeling was van erflaatster om zich permanent in Nederland te vestigen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat echter niet voldoende vast komen te staan. Vast staat dat erflaatster naar Nederland is vertrokken op initiatief van [gedaagde 1] die haar op is gaan zoeken in Marokko en zich zorgen maakte over haar gezondheid. Uit de omstandigheden dat erflaatster zich vervolgens heeft ingeschreven op het adres van [gedaagde 1], een zorgverzekering heeft afgesloten en een behandeling is gestart in een Nederlands ziekenhuis, blijkt onvoldoende dat erflaatster daadwerkelijk in Nederland wilde blijven. Deze handelingen waren nodig voor de financiering van de gewenste behandeling van erflaatster in een Nederlands ziekenhuis en passen daardoor eveneens in het door [gedaagde 1] betoogde tijdelijke verblijf. Duidelijk is dat erflaatster ziek was en zorg behoefde. Dit een en ander laat echter onverlet dat zij mogelijk van plan was na een korte periode weer naar Marokko te gaan om haar behandeling daar voort te zetten. Dit geldt temeer nu erflaatster na haar vertrek naar Nederland in Marokko nog steeds gemeubileerde woonruimte aanhield. Anders dan het appartement in [plaats 5] en de garages heeft zij de appartementen in [plaats 6] voorafgaande aan haar vertrek immers niet van de hand gedaan. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank begrepen dat erflaatster ook deze appartementen voorafgaande aan haar vertrek naar Nederland voor zichzelf als woonruimte gebruikte. In haar woonruimte in Marokko bevonden zich ook nog persoonlijk spullen van erflaatster en kleding. Erflaatster heeft zich weliswaar ingeschreven in Nederland, maar van een verhuizing van haar hele hebben en houden lijkt geen sprake te zijn geweest. Ook in Marokko stond erflaatster nog ingeschreven, zoals [gedaagden] hebben gesteld en [eisers] onvoldoende hebben weersproken. Dit een en ander duidt erop dat erflaatster de reële mogelijkheid tot terugkeer openhield (vergelijk HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4833). Dit gecombineerd met de omstandigheid dat erflaatster nog maar kort in Nederland verbleef, rechtvaardigt de conclusie dat erflaatster haar gewone verblijfplaats in de zin van artikel 4 van de Erfrechtverordening in Marokko had.
4.4.
De rechtbank kan dus geen rechtsmacht ontlenen aan de gewone verblijfplaats van erflaatster. Uit artikel 10 lid 1 aanhef en onder a volgt echter dat de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht toekomt als erflaatster de Nederlandse nationaliteit bezat en zich in Nederland goederen van de nalatenschap bevonden. Niet in geschil is dat erflaatster in Nederland de bankrekening bezat. Dat hier ten tijde van het overlijden slechts een beperkt saldo op stond, zoals aangevoerd door [gedaagden], maakt dit niet anders. De Europese Erfrechtverordening stelt immers niet het vereiste dat de goederen een bepaalde waarde moeten hebben. Een bankrekening is bovendien naar zijn aard een belangrijk goed in het maatschappelijk leven, zodat het feit dat erflaatster in Nederland een bankrekening bezat, meer dan bijvoorbeeld willekeurige roerende zaken, duidt op een band met Nederland. Zij had de bankrekening ook daadwerkelijk in gebruik. Dit blijkt immers uit het feit dat zij op deze bankrekening haar ouderdoms- en AOW-pensioen ontving. Voor zover [gedaagden] menen dat de bankrekening van onvoldoende significantie was om als goed te gelden in de zin van voornoemd artikel, gaat de rechtbank hier dan ook aan voorbij.
4.5.
De rechtbank acht zich dus bevoegd om te oordelen over de vereffening en verdeling van de nalatenschap.
4.6.
Een deel van de vordering van [eiser 1] c.s, betreft feitelijk een vordering uit onrechtmatige daad: [gedaagden] hebben volgens [eisers] voor het overlijden van erflaatster gelden onttrokken aan het vermogen van erflaatster. Zij willen dat [gedaagden] deze onttrokken bedragen verrekenen met hun aandeel in de erfenis. Voor zover de rechtbank apart moet beoordelen of zij rechtsmacht heeft om van deze vorderingen van [eisers] kennis te nemen, acht zij zich bevoegd omdat [gedaagden] in Nederland wonen en derhalve op grond van artikel 4 van de Brussel I Bis verordening [2] voor een Nederlandse rechter gedagvaard kunnen worden.
Toepasselijk recht op de erfenis van erflaatster
4.7.
Partijen twisten eveneens over het toepasselijke recht. In artikel 21 lid 1 van de Europese Erfrechtverordening is bepaald dat op de erfopvolging het recht van de staat van toepassing is, waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat erflaatster haar gewone verblijfplaats in Marokko had, zodat op de erfopvolging het Marokkaanse recht van toepassing is. Uit lid 2 van dat artikel volgt dat dit slechts anders is als uit
alle omstandighedenblijkt dat er kennelijk een nauwere band is met Nederland. Gesteld noch gebleken is dat hiervan sprake is. Gelet hierop zal de rechtbank de door [eisers] gevorderde verklaring voor recht dat het Nederlands erfrecht van toepassing is, afwijzen.
Onrechtmatige onttrekkingen vanaf bankrekening erflaatster?
4.8.
Voordat de rechtbank toekomt aan de behandeling van de gevorderde verdeling van de nalatenschap, zal zij eerst de vorderingen op [gedaagden] behandelen vanwege het gestelde onrechtmatig onttrekken van gelden van de bankrekening van erflaatster.
4.9.
De rechtbank stelt voorop dat op dit gedeelte van het gevorderde, anders dan op de gevorderde verdeling, het Nederlandse recht van toepassing is. [eisers] hebben tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat deze vorderingen zijn gelegen in de onrechtmatige daad, zodat het toepasselijk recht moet worden vastgesteld aan de hand van de Rome II-verordening [3] . Uit artikel 4 lid 1 volgt dat, tenzij in de verordening anders is bepaald, het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen. Nu de gestelde onttrekkingen zijn verricht vanaf de bankrekening van erflaatster van een in Nederland gevestigde bank, heeft Nederland te gelden als het land waar de schade – in dit geval vermogensschade – zich voordoet. Ingevolge lid 3 is dit anders als uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met Marokko. Dat is echter onvoldoende gesteld noch anderszins gebleken.
4.10.
Niet in geschil is dat van de bankrekening van erflaatster doorlopend gelden zijn overgemaakt naar bankrekeningen van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] en uitgaven van [gedaagde 1] en haar gezin zijn bekostigd. [eisers] hebben deze transacties in de dagvaarding opgenomen en de bankafschriften overgelegd waaruit deze transacties blijken. Volgens hen gaat het om transacties die [gedaagde 1] zonder recht en titel heeft verricht. De boedel zou daarom een vordering ter hoogte van deze onttrokken bedragen hebben op [gedaagde 1].
4.11.
Allereerst wijzen [eisers] op een bedrag van € 50.000 dat via de bankrekening van erflaatster aan [gedaagde 1] zou zijn uitgeleend. [eisers] voeren in dit kader aan dat in januari 2017 door twee personen drie bedragen naar de bankrekening van erflaatster zijn overgemaakt van in totaal € 50.000, waarvan één met de omschrijving “
leaning [gedaagde 1]”, en [gedaagde 1] vervolgens in twee overboekingen dit bedrag van € 50.000 heeft overgemaakt naar haar eigen bankrekening. Erflaatster zou dit bedrag dus hebben ‘doorgeleend’ aan [gedaagde 1], zodat erflaatster een vordering heeft verkregen op [gedaagde 1] van € 50.000. De omschrijving “schenking tbv woning” bij een van deze twee overboekingen, zou onvoldoende zijn om te concluderen dat erflaatster het bedrag van € 50.000 aan [gedaagde 1] heeft geschonken. Deze omschrijving zou namelijk door [gedaagde 1] zijn opgenomen en bovendien zou er geen schenkbelasting zijn betaald.
4.12.
De rechtbank begrijpt, gelet op de toelichting van [eisers] tijdens de mondelinge behandeling, dat zij ook deze transactie beschouwen als een onrechtmatige onttrekking en niet als een lening. De rechtbank heeft partijen namelijk gevraagd naar het toepasselijk recht en in dat kader heeft de advocaat van [eisers] opgemerkt dat de vorderingen inzake de bankrekening van erflaatster vorderingen uit onrechtmatige daad zijn. Een lening van erflaatster aan [gedaagde 1] is ook niet waarschijnlijk omdat er in feite geen vermogen van erflaatster is verschoven naar [gedaagde 1]. Er zijn immers gelden naar [gedaagde 1] overgemaakt die erflaatster zelf eerst van derden had ontvangen.
4.13.
[gedaagde 1] betwist dat sprake is van een onrechtmatige onttrekking. Met verwijzing naar een bankafschrift heeft zij onweersproken gesteld dat zij de bedragen die deze derden, te weten twee van haar vriendinnen, naar de bankrekening van erflaatster hadden overgemaakt, inderdaad heeft ontvangen, maar op 4 april 2017 rechtstreeks aan hen heeft terugbetaald. Naar de rechtbank begrijpt is de bankrekening van erflaatster dus enkel gebruikt om bedragen door te storten. [eisers] hebben tegenover deze gemotiveerde betwisting onvoldoende gesteld dat desondanks sprake is geweest van een onrechtmatige onttrekking. Gelet hierop hebben zij hun vordering tot betaling van het gevorderde ter hoogte van deze € 50.000 dus onvoldoende onderbouwd.
4.14.
[eisers] hebben op basis van de bankafschriften geconstateerd dat [gedaagde 1] vanaf de bankrekening van erflaatster voor een bedrag van € 15.032,49 betalingen heeft verricht en (internet)aankopen heeft gedaan voor haarzelf en haar gezin en per saldo de volgende bedragen heeft overgemaakt:
€ 72.378,50 naar een bankrekening van [gedaagde 1];
€ 19.750 naar een bankrekening van [gedaagde 1];
€ 148 naar een bankrekening van de dochter van [gedaagde 1];
€ 7.420 naar een bankrekening van [gedaagde 1];
€ 4.605 naar een bankrekening van [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
€ 9.856 naar een bankrekening van [gedaagde 1];
€ 6.314,50 naar een bankrekening van [gedaagde 2].
4.15.
Voor wat betreft de bedragen genoemd onder i heeft [gedaagde 1] onweersproken aangevoerd dat hierin eveneens het hiervoor bedoelde bedrag van € 50.000 is meegenomen. Voor zover het onttrekkingen betreft aan het vermogen van erflaatster, gaat het hier dus om een bedrag van € 22.378,50.
4.16.
Volgens [eisers] blijkt uit de bankafschriften dat [gedaagde 1] de bankrekening van erflaatster gebruikte totdat de maximale debetstand was bereikt en verdere opnamen niet meer mogelijk waren. [gedaagde 1] heeft dit niet betwist, maar stelt dat dit gebeurde met instemming van erflaatster. Zo zou erflaatster hebben willen bijdragen aan de hypotheekbetalingen voor de huizen van [gedaagden] in Marokko en Nederland. [gedaagde 1] voert in dit kader aan dat erflaatster haar bij leven ter zake heeft gevolmachtigd, althans haar heeft gemachtigd tot het beheer van haar rekening. Alle transacties zouden zijn gebeurd met instemming, althans medeweten en goedkeuring van erflaatster. In dit kader zouden erflaatster en [gedaagde 1] maandelijks telefonisch hebben besproken hoeveel erflaatster die maand nodig zou hebben en dus op haar bankrekening moest blijven staan. Dat erflaatster haar in deze mate financieel wilde ondersteunen, zou er volgens [gedaagde 1] in zijn gelegen dat [gedaagde 1] op jonge leeftijd tegen haar wil is uitgehuwelijkt uit welk huwelijk een kind is geboren, waar erflaatster zich haar leven lang schuldig over voelde. Ook de hechte band tussen erflaatster en [gedaagde 1] zou hiervoor reden zijn. Naar de rechtbank begrijpt stelt [gedaagde 1] zich aldus op het standpunt dat erflaatster haar de onttrokken gelden heeft willen schenken.
4.17.
De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat [gedaagde 1] bedragen van de bankrekening van erflaatster heeft onttrokken om eigen uitgaven mee te bekostigen. De vraag is of erflaatster dit heeft gewild. Volgens [eisers] was dit niet het geval, zodat de onttrekkingen van de bankrekening van erflaatster door [gedaagde 1] onrechtmatig waren. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rust de stelplicht en bewijslast op dit punt bij [eisers], die immers stellen dat sprake is geweest van onrechtmatige onttrekkingen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] in dit kader onvoldoende gesteld. Hiertoe is het volgende redengevend.
4.18.
Vast staat dat erflaatster [gedaagde 1] toegang heeft verschaft tot haar bankrekening door het koppelen van de bankrekening van erflaatster aan de bankrekening van [gedaagde 1]. Erflaatster was zich er dus van bewust dat [gedaagde 1] toegang had tot de gelden die binnenkwamen op haar rekening, waaronder in ieder geval de maandelijkse pensioengelden. Daarnaast is niet in geschil dat [gedaagde 1] gedurende jaren doorlopend gelden overmaakte van de bankrekening van erflaatster naar eigen rekeningen tot het minimale bedrag dat erflaatster nodig had voor het leven in Marokko. Zou erflaatster dit niet hebben geweten, zoals [eisers] stellen, dan zou [gedaagde 1] dit al die tijd verzwegen moeten hebben en erflaatster al die tijd geen zicht moeten hebben gehad op het saldoverloop op haar bankrekening. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] onvoldoende aangevoerd om deze conclusie te staven. [eisers] wijzen in dit kader op het feit dat [gedaagde 1] het besteedbaar saldo op de bankrekening ‘snel aanvulde’ als de limiet werd bereikt. Een verklaring hiervoor kan echter ook worden gevonden in de stelling van [gedaagde 1] dat zij en erflaatster het afstemden als erflaatster (aanvullende) liquiditeiten nodig had. De door [eisers] geschetste situatie impliceert bovendien dat erflaatster bij een enkele incidentele grotere uitgave al moet hebben ontdekt dat de limiet op haar bankrekening was bereikt. Dat [gedaagde 1] het op deze wijze opsouperen van het vermogen van erflaatster langere tijd verborgen heeft kunnen houden, komt zonder nadere toelichting dus niet logisch voor. De rechtbank volgt [eisers] ook niet in hun stelling dat de overboekingen niet in overleg kunnen zijn gedaan omdat erflaatster in Marokko verbleef. [gedaagde 1] heeft immers onweersproken gesteld dat zij en erflaatster veelvuldig telefonisch contact hadden. Ook het gegeven dat erflaatster in het ziekenhuis lag op het moment dat aanzienlijke overboekingen werden gedaan, is onvoldoende om te concluderen dat dit is geschied zonder toestemming van erflaatster.
4.19.
Verder heeft [gedaagde 1] de stelling van [eisers] dat erflaatster de Nederlandse taal niet voldoende machtig was om te kunnen begrijpen en controleren wat er op haar bankrekening gebeurde gemotiveerd betwist; de rechtbank begrijpt dat erflaatster als opgeleide vrouw die Arabische les gaf niet zo afhankelijk was als [eisers] doen voorkomen. In dit kader heeft [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling ook onweersproken aangevoerd dat erflaatster in Marokko van de ING-Bank periodiek de benodigde codes heeft ontvangen om te zorgen dat zij op haar bankrekening kon inloggen.
4.20.
In het licht van dit alles is onvoldoende gebleken dat [gedaagde 1] buiten het zicht en zonder medeweten van erflaatster gelden van haar bankrekening heeft onttrokken en aan deze onttrekkingen dus geen (stilzwijgende) afspraak ten grondslag lag. Tussen partijen staat niet ter discussie dat erflaatster tot haar overlijden handelingsbekwaam en beschikkingsbevoegd was en daarmee in staat te bepalen hoe haar inkomsten besteed werden. De rechtbank volgt [eisers] niet in hun stelling dat niet valt in te zien dat erflaatster [gedaagde 1] op deze wijze had willen begiftigen. Ook indien erflaatster zich hierover anders zou hebben uitgelaten jegens [eisers], is het mogelijk dat erflaatster – al dan niet om de redenen zoals door [gedaagde 1] geschetst – heeft ingestemd met het gebruik van de gelden op haar bankrekening door [gedaagde 1]. Dit geldt temeer nu erflaatster ook haar appartement in [plaats 5] aan [gedaagde 1] heeft geschonken. Tot slot hebben [eisers] nog aangevoerd dat niet is gebleken dat er met betrekking tot de schenkingen aangifte is gedaan bij de belastingdienst. Dit vormt op zichzelf echter onvoldoende indicatie dat erflaatster geen schenkingen heeft willen doen. Bovendien heeft [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken gesteld dat erflaatster gelet op haar verblijf in Marokko in Nederland reeds jarenlang geen aangiftes heeft gedaan.
4.21.
Het voorgaande geldt eveneens ten aanzien van de eenmalige overboeking naar de dochter van [eisers] en de overboekingen van de bankrekening van erflaatster naar de bankrekening van [gedaagde 2]. Ook daarvoor geldt dat onvoldoende is gebleken dat dit zonder instemming van erflaatster is geschied. Bovendien heeft [gedaagde 2] verder onweersproken aangevoerd dat de bedragen die naar zijn bankrekening zijn overgemaakt bedragen waren, die hij eerder had betaald met zijn creditcard en dus had voorgeschoten.
4.22.
Niet in geschil is tot slot dat [gedaagde 1] na het overlijden van erflaatster van de bankrekening van erflaatster in totaal € 1.487 aan zichzelf heeft overgemaakt. [gedaagde 1] heeft gesteld met dit bedrag voor en na het overlijden van erflaatster verschillende betalingen te hebben verricht ten behoeve van de verzorging en het afscheid van erflaatster. Zo noemt zij de kosten voor een rollator en rolstoel, welke kosten zij tevens met facturen heeft onderbouwd, en de kosten van de Islamitische rouwceremonie in de moskee in Den Haag en de rouwceremonie in Marokko. [eisers] hebben dit niet betwist, zodat zij hun stelling dat sprake is van onrechtmatige onttrekkingen, omdat deze zonder recht of titel zijn geschied, ook voor wat betreft deze onttrekkingen onvoldoende hebben onderbouwd.
4.23.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vorderingen van [eisers] zal afwijzen voor zover het betreft de onttrekkingen van de bankrekening van erflaatster.
Onrechtmatige onttrekkingen opbrengst verkoop garages?
4.24.
[eisers] stellen verder dat [gedaagde 1] onrechtmatig bedragen heeft onttrokken aan het vermogen van erflaatster door de verkoopopbrengst van de garages in [plaats 6] ter hoogte van een bedrag van € 51.197,40 te hebben ontvangen, naar de rechtbank begrijpt zonder medeweten van erflaatster.
4.25.
Bij akte vermeerdering van eis hebben [eisers] in dit kader hun eis vermeerderd. [gedaagden] hebben tijdens de mondelinge behandeling bezwaar gemaakt tegen deze eiswijziging omdat deze te laat zou zijn geschied. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Uit artikel 130 Rv volgt dat de eis tot het moment van het wijzen van eindvonnis kan worden gewijzigd, tenzij de vermeerdering strijdig is met de eisen van een goede procesorde. [gedaagde 1] heeft in dit kader aangevoerd dat zij met de korte akte waarin zij op de eiswijziging heeft kunnen reageren slechts beperkt de gelegenheid heeft gehad te reageren. [gedaagde 1] licht echter niet toe op welk punt zij haar verweer niet naar voren heeft kunnen brengen. Bovendien heeft zij ook tijdens de mondelinge behandeling de gelegenheid gekregen haar verweer nader toe te lichten. Aldus is zij naar het oordeel van de rechtbank niet in haar verdedigingsbelang geschaad. Ook het bewijsaanbod getuigen te horen dat [eisers] tijdens de mondelinge behandeling hebben gedaan (zie hierna), zal de rechtbank niet op grond van de eisen van de goede procesorde terzijde stellen. Anders dan gesteld door [gedaagden], hebben [eisers] niet onnodig lang met dit bewijsaanbod gewacht. De eisvermeerdering die tot het bewijsaanbod noopte was immers pas in de aanloop van de mondelinge behandeling ingesteld.
4.26.
Niet in geschil is dat de opbrengst van de garages niet op een van de bankrekeningen van erflaatsters is gestort. [eisers] stellen dat dit geld bij [gedaagde 1] terecht moet zijn gekomen, nu [gedaagde 1] ten tijde van de levering van de garages in Marokko was. Zij wijzen verder op de gezondheidssituatie van erflaatster en de volmacht die [gedaagde 1] eerder van erflaatster had ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat [eisers] de betrokkenheid van [gedaagde 1] bij de verkoop, alsmede het toe-eigenen van de opbrengsten, hiermee onvoldoende heeft onderbouwd. [gedaagde 1] heeft onweersproken gesteld dat zij geen volmacht bezat waarmee zij in Marokko vastgoed kon verkopen namens erflater, omdat daar een bijzonder volmacht voor is benodigd. Dat de gezondheidssituatie van erflaatster op dat moment dermate slecht was dat zij deze transactie niet zelf heeft kunnen verrichten, is daarnaast onvoldoende gebleken. Tot slot kan ook de omstandigheid dat [gedaagde 1] heeft gezegd dat erflaatster niet wilde dat de opbrengsten bij [eisers] terecht zouden komen, de conclusie dat de opbrengsten bij [gedaagde 1] terecht zijn gekomen niet dragen.
4.27.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] nog gesteld dat [gedaagde 1] tegen de dochter van [eiser 1] heeft gezegd dat zij de opbrengst heeft ontvangen en deze opbrengst naar de arme mensen moest. [gedaagde 1] heeft dit betwist. Zij stelt enkel te hebben gezegd dat het aan erflaatster is waaraan zij de opbrengsten wenst te besteden en erflaatster mogelijk wenst te schenken aan arme mensen. Voor zover de weergave van [eisers] van het gesprek tussen [gedaagde 1] en de dochter van [eiser 1] al juist is, blijkt hieruit naar het oordeel van de rechtbank nog steeds onvoldoende dat [gedaagde 1] de gelden buiten medeweten van erflaatster onder zich had en zich heeft toegeëigend. Het aanbod van [eisers] de dochter van [eiser 1] te horen, is dan ook niet ter zake dienend.
4.28.
[eisers] hebben verder gesteld dat er een koper van de garages is die heeft verteld dat [gedaagde 1] hem heeft gezegd dat de koopprijs aan een kennis van haar moest worden betaald. Ook dit wordt door [gedaagde 1] stellig betwist. Voor zover [eisers] ook hiervoor een bewijsaanbod hebben willen doen, zal de rechtbank dit passeren. Ook als komt vast te staan dat het geld bij een kennis terecht is gekomen, kan hiermee namelijk niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] de verkoopopbrengst heeft verkregen en zonder toestemming van erflaatster heeft gehouden.
Verdeling?
4.29.
Voorop staat dat pas sprake kan zijn van een verdeling van de nalatenschap, als de schulden van de nalatenschap zijn voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen de rechtbank gemeld niet te weten hoe hoog het banksaldo momenteel is op de verschillende rekeningen van erflaatster (naar de rechtbank begrijpt: de Nederlandse bankrekening en twee rekeningen in Marokko). Wel zijn zij het erover eens dat het hoogstens om minimale bedragen zal gaan. Uit de stukken blijkt dat de bankrekening van erflaatster in Nederland op 12 november 2022 een negatief saldo had van € 1.009,87. [eisers] hebben aangegeven dat de vorderingen op derden op het moment van overlijden zoals genoemd in de dagvaarding in de periode hiervoor reeds op de bankrekening zijn binnengekomen (met betrekking tot het pensioen en de zorgverzekering van erflaatster). De debetstand op voornoemde bankrekening zal, gelet op de doorlopende bankkosten (rente en pakketkosten), dus alleen maar verder zijn opgelopen. Nu de vorderingen jegens [gedaagden] zullen worden afgewezen, staan hier verder geen baten tegenover.
4.30.
Voorts geldt dat [eisers] het vermogen van erflaatster bestaande uit het vastgoed gelegen in Marokko uitdrukkelijk buiten dit geschil hebben gehouden. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen nog overwogen om te verzoeken deze procedure aan te houden totdat in Marokko in de daar gevoerde procedures over dit vastgoed is beslist. Daarover hebben partijen echter geen overeenstemming kunnen bereiken.
Voor wat betreft de roerende zaken van erflaatster hebben partijen naar voren gebracht dat zij de verdeling in onderling overleg zullen regelen, dus ook deze vermogensbestanddelen spelen in deze procedure geen rol.
4.31.
Dit een en ander betekent dat de rechtbank bij gebreke aan een nalatenschap met een positief saldo niet toekomt aan de gevorderde verdeling van de nalatenschap (en een eventuele verbeurdverklaring, voor het geval het Marokkaanse recht een vergelijkbaar rechtsfiguur kent). Daarmee behoeft ook de vraag geen behandeling meer of de regel naar Marokkaans recht die erop neerkomt dat zonen twee keer zoveel erven als dochters gelet op het discriminatoire karakter ervan buiten toepassing moet worden gelaten, zoals betoogd door [eisers]
4.32.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de gevorderde verdeling afwijzen.
in reconventie
4.33.
In reconventie vorderen [gedaagden] opheffing van het op 13 september 2022 gelegde conservatoire beslag op hun woning. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 705 lid 2 Rv onder meer opheffing van een conservatoir beslag kan worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. [gedaagden] stellen in dit kader dat een grondslag voor de vorderingen van [eisers] ontbreekt.
4.34.
In het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat een beperkt gedeelte van de vordering jegens [gedaagde 1] zal worden toegewezen. In zoverre is van het ontbreken van een grondslag voor de vorderingen van [eisers] dus geen sprake. Bovendien rechtvaardigt de enkele omstandigheid dat de vorderingen in conventie, waarvoor de beslagen zijn gelegd, zullen worden afgewezen in dit vonnis, niet zonder meer het oordeel dat deze vorderingen ondeugdelijk zijn, nu tegen dit vonnis nog hoger beroep openstaat (zie Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1074). In die situatie moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken (zie Hoge Raad 30 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1559). Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] gezegd dat zij eerder een concreet belang hadden bij opheffing van het beslag omdat zij hun woning wilden verkopen. De rechtbank begrijpt echter dat [gedaagden] momenteel geen, althans geen concrete plannen meer hebben hun woning te verkopen. Ook overigens hebben [gedaagden] geen concreet belang aangevoerd bij opheffing van het beslag. Gelet hierop is onvoldoende gebleken dat [gedaagden] een zodanig belang hebben bij opheffing van het beslag, dat dit beslag, vooruitlopend op een eventueel hoger beroep in welk kader [eisers] belang hebben bij handhaving van de beslagen, reeds moeten worden opgeheven.
Proceskosten
4.35.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie
5.2.
wijst de vorderingen af;
in conventie en reconventie
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
2984

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring.
2.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1
3.Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen.