Uitspraak
[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 27 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank behandelt de vraag of de staatssecretaris eiser op de juiste gronden in bewaring heeft gesteld. Eiser betoogt dat de ophouding op een onjuiste grondslag heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank oordeelt dat, hoewel de staatssecretaris erkent dat de ophouding op een onjuiste grondslag is gebeurd, dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank concludeert dat de belangen van de staatssecretaris om eiser in bewaring te stellen zwaarder wegen dan het geconstateerde gebrek in de grondslag van de ophouding.
Daarnaast wordt ingegaan op de vraag of voldaan is aan de eisen van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eiser stelt dat hij niet in een begrijpelijke taal is geïnformeerd over de redenen van de bewaring en zijn rechten. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de staatssecretaris hierin tekort is geschoten, eiser niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij gebruik heeft gemaakt van zijn procedurele rechten en op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring.
De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en bevestigt de maatregel van bewaring. Wel wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.