ECLI:NL:RBDHA:2023:11456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.17094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Tsjadische vreemdeling met vrees voor vervolging door autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tsjadische vreemdeling. De eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvraag was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank had eerder, op 26 september 2022, het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernietigd, omdat onvoldoende was gemotiveerd dat de vrees voor vervolging door de autoriteiten niet aannemelijk was gemaakt. Eiser heeft op 14 oktober 2020 opnieuw een asielaanvraag ingediend, waarbij hij vreesde voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging en eerdere ervaringen van arrestatie en marteling. De rechtbank heeft de nieuwe afwijzing van de asielaanvraag door verweerder opnieuw beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat er zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken waren in de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17094

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.
Bij uitspraak van 26 september 2022 is voornoemd besluit vernietigd door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2022:7940).
Eiser heeft verweerder op 25 mei 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 14 oktober 2020.
Op 12 juni 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.17094.
Bij besluit van 15 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft op 16 juni 2023 tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld (NL23.17652) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL23.17653). De rechtbank doet hier afzonderlijk uitspraak op.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met het verzoek, op 21 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Reikwijdte beroep
1.2.
Uit het door eiser tegen het bestreden besluit op 16 juni 2023 ingediende beroep leidt de rechtbank af dat met het besluit niet geheel aan het eerder door eiser ingediende beroep is tegemoetgekomen. Het door eiser ingediende beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht daarom mede betrekking op het alsnog genomen besluit. De rechtbank beschouwt het later ingediende beroep als een aanvulling. [1] De bezwaren tegen het bestreden besluit worden door de rechtbank daarom in volle omvang in deze zaak betrokken.
Niet tijdig beslissen
1.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eiser nog een afzonderlijk belang heeft bij een beoordeling van het niet tijdig nemen van een besluit, aangezien verweerder alsnog op zijn aanvraag heeft beslist. [2] De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de bestuurlijke dwangsom is uitgesloten in asielzaken [3] en dat uit vaste rechtspraak volgt dat de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding vormt om procesbelang aan te nemen. [4] Het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, is daarom niet-ontvankelijk.
Voorafgaand aan het bestreden besluit
2.1.
Eiser stelt dat hij geboren is op [datum] en de Tsjadische nationaliteit heeft. Hij heeft eerder in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit 17 mei 2019 is deze aanvraag door verweerder niet in behandeling genomen, omdat Italië op grond van de Dublinverordening daarvoor verantwoordelijk was (het overdrachtsbesluit). Eiser is niet tijdig overgedragen.
2.2.
Op 14 oktober 2020 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij te vrezen heeft voor de Tsjadische autoriteiten. Eiser heeft verklaard dat hij en zijn oom in 2013 door militairen zijn gearresteerd, omdat zij op zoek waren naar zijn vader. Aan eiser is verteld dat zijn vader verdacht is van deelname aan een poging tot een staatsgreep in mei 2013. Volgens eiser is hij vervolgens negen maanden gevangen geweest in Abeche, waarbij hij is gemarteld en dwangarbeid moest uitvoeren, totdat hij begin 2014 tijdens een zandstorm heeft weten te ontsnappen. Eisers oom zou in de gevangenis zijn overleden en eiser heeft niets meer van zijn vader vernomen. Eiser is vervolgens naar Libië gevlucht en in 2017 naar Italië. Daarnaast heeft eiser verklaard dat de Maba, waartoe hij behoort, door de regering met geweld worden onderdrukt en dat de regering in 2018 het dorp waar eiser vandaan komt heeft aangevallen, zijn stam heeft weggedreven, mensen heeft vermoord, huizen heeft verbrand en alle bezittingen heeft afgenomen, waardoor zijn familie is ontheemd. Tot slot heeft eiser verklaard dat hij in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, omdat hij politiek actief is geworden en zich kritisch uitlaat over de regering en mensenrechtenschendingen in Tsjaad in berichten en
live streamsop
social media. Ter onderbouwing heeft eiser een arrestatiebevel van 7 februari 2014, twee opsporingsbevelen van 9 februari 2014, een getekende plattegrond van het gevangeniscomplex, foto’s van zijn littekens en een foto van een geboeide jongen overgelegd. Ook heeft eiser foto’s die zien op het gebruik van rode militaire onderscheidingsemblemen in Tsjaad overgelegd en heeft eiser een link naar zijn Facebook, een kopie van een dreigement wat hij op Facebook heeft ontvangen, en een link naar een artikel op de website van de Nederlandse stichting Wij Doen Mee gedeeld. Verder heeft eiser een krantenartikel van
Ook Nieuws, waarin hij geïnterviewd is, overgelegd en landeninformatie van het US Department of State (USDOS), Freedom House en Amnesty International (AI).
2.3.
Bij verklaring van onderzoek van 15 maart 2022 heeft Bureau Documenten (BD) geconcludeerd dat het arrestatiebevel hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is afgegeven, omdat onregelmatigheden zijn aangetroffen in de opmaak en afgifte van het document.
2.4.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
onderdrukking en discriminatie op basis van etniciteit;
couppoging gestelde vader;
arrestatie, detentie en ontsnapping;
fundamentele politieke overtuiging.
In het voornemen heeft verweerder de elementen 1 en 2 geloofwaardig geacht, maar de elementen 3 tot en met 5 niet. Verweerder heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.5.
Eiser heeft op 25 juni 2022 zijn zienswijze ingebracht.
2.6.
Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft verweerder de asielaanvraag, conform het voornemen, afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.7.
Bij uitspraak van 26 september 2022 is voornoemd besluit vernietigd door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam. De rechtbank heeft geoordeeld dat de twee opsporingsberichten door verweerder ten onrechte niet op authenticiteit zijn onderzocht, dat eisers correcties en aanvullingen over wanneer hij is ontsnapt onvoldoende waren betrokken en dat onvoldoende was gemotiveerd dat de foto van de geboeide jongen niet geverifieerd kan worden. Ook had verweerder onvoldoende gemotiveerd dat bij het dorpshoofd al dan niet identiteitsdocumenten kunnen worden opgevraagd en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [naam 2] zijn vader is.
2.8.
Bij verklaring van onderzoek van 2 november 2022 heeft BD geconcludeerd dat de twee opsporingsbevelen, wegens het gebrek aan referentiemateriaal, niet op authenticiteit te beoordelen zijn.
Bestreden besluit en beroepsgronden
3.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30b, eerste lid, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
3.2.
Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op wat hij in dit verband heeft aangevoerd in de verschillende gronden van beroep gaat de rechtbank, voor zover van belang, hierna in.
Oordeel rechtbank
4.1.
Op grond van artikel 31 van de Vw 2000 is het aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Eiser dient zijn relaas waar mogelijk te onderbouwen met documenten. Het is aan verweerder om, in samenwerking, de relevante elementen te beoordelen aan de hand van de door eiser overgelegde onderbouwing en zijn verklaringen (interne indicatoren) én informatie van andere objectieve bronnen (externe indicatoren). Deze integrale geloofwaardigheidsbeoordeling is verder uitgewerkt in verweerders Werkinstructie (WI) 2014/10. Bij de beoordeling dient rekening gehouden te worden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, waartoe factoren behoren als achtergrond en leeftijd.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser zijn asielrelaas niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn beoordeling onvoldoende heeft gerelateerd aan algemene landeninformatie. Ook heeft eiser terecht gesteld dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Betrokkenheid vader bij couppoging
5.1.
Eiser heeft verklaard op 14-jarige leeftijd te zijn gearresteerd en gedetineerd, waarbij hij gemarteld zou zijn en hem is verteld dat zijn vader betrokken is geweest bij een couppoging. Ook heeft eiser verklaard dat zijn vader militair was, niet vaak thuis was vanwege zijn werk in de hoofdstad of in Abeche en dat het in zijn cultuur vreemd is om naar de leeftijd of het werk van zijn vader te vragen. Verder heeft eiser verklaard dat hij – als minderjarige – naar Libië is gevlucht, dat zijn oom is overleden in de gevangenis, dat hij hem na zijn arrestatie niet meer heeft kunnen spreken, dat hij niets meer van zijn vader heeft vernomen en dat zijn familie door geweld ontheemd is. Eiser heeft tot slot verklaard dat hij hierdoor een tijd lang geen contact heeft gehad met zijn familie en op dit moment alleen sporadisch contact heeft via andere mensen.
5.2.
In het licht van deze verklaringen stelt verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de toelichting van eiser op zijn leeftijd en cultuur onvoldoende is en dat eiser summier heeft verklaard over de werkzaamheden van zijn vader en diens betrokkenheid bij een couppoging. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat hetgeen eiser verklaart over de betrokkenheid van zijn vader bij de couppoging gebaseerd is op de verdenking hiervan door derden (militairen) en op wat die derden hierover tegen eiser hebben gezegd. In dit verband heeft eiser terecht gesteld dat het niet onlogisch is dat zijn vader mogelijk gevoelige informatie niet met een 14-jarige zou delen. Voor zover verweerder ter zitting heeft toegelicht dat aan eiser wordt tegengeworpen dat hij in de jaren achteraf geen inspanningen heeft verricht om documenten te verkrijgen, dan wel niet meer informatie heeft achterhaald over de betrokkenheid van zijn vader, overweegt de rechtbank dat verweerder ook dit standpunt onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe heeft eiser terecht gesteld dat niet valt in te zien waar hij informatie over de mislukte couppoging kan achterhalen. Ook werpt verweerder in het kader van de geloofwaardigheid van de couppoging ten onrechte aan eiser tegen dat hij niet nader heeft onderbouwd dat [naam 2] zijn vader is, nu deze naam volgens verweerder niet voorkomt in openbare bronnen. Niet valt in te zien wat onderbouwing van de gezinsband kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van de gestelde couppoging. Bovendien blijkt uit (beperkt aanwezige) openbare landeninformatie dat de afgifte van officiële identiteitsdocumenten in Tsjaad tot ongeveer juni 2015 onder leiding stond een familielid van president [naam 3] , dat identiteitskaarten nadien mogelijk alleen worden afgegeven in een centraal politiebureau in de hoofdstad en voor afgifte van documenten in het buitenland, brondocumenten vereist zijn. [5] Het voorgaande geldt temeer nu verweerder na de uitspraak van de rechtbank het standpunt dat eiser bij het dorpshoofd identiteitsdocumenten zou moeten kunnen opvragen, wegens het gebrek aan betrouwbare landeninformatie, heeft laten vallen.
5.3.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de rode insigne op het uniform van zijn vader. In het voornemen heeft verweerder zich – op grond van Wikipedia – op het standpunt gesteld dat in Tsjaad geen rode militaire insignes gebruikt worden. In de zienswijze en de gronden van beroep van 4 september 2022 heeft eiser dit standpunt weerlegd met foto’s van Tsjadische rode insignes en van de generaal [naam 4] . Eiser stelt zich op het standpunt dat hieruit blijkt dat in Tsjaad wel gebruik wordt gemaakt van rode insignes. De laatstgenoemde foto toont weliswaar een rode insigne aan de voorkant van het uniform, maar nu de foto niet bedoeld is ter onderbouwing van de plek waar de insigne zich bevindt, maar van het feit dat er in Tsjaad rode insignes worden gedragen – hetgeen door verweerder in het voornemen niet werd gevolgd – kan niet zonder meer gesteld worden dat eiser dus verklaard heeft dat – ook door zijn vader – de rode insignes op de borst werden gedragen en dat eiser daarmee tegenstrijdig heeft verklaard. Het standpunt van verweerder getuigt van invulling en is onvoldoende gemotiveerd.
Arrestatie, detentie en ontsnapping
6.1.
Ter onderbouwing van de gestelde arrestatie heeft eiser een foto van een geboeide jongen overgelegd. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het een foto van hem betreft en dat hij gelijkenissen vertoont met de afgebeelde persoon. De rechtbank constateert dat verweerder – ten onrechte en in weerwil van de eerdere uitspraak van de rechtbank – niet is ingegaan op de door eiser bij brief van 29 juni 2022 gegeven toelichting op waar, wanneer en waarom de foto zou zijn genomen. De stelling van verweerder dat nader onderzoek naar de foto – bijvoorbeeld om te achterhalen wat de leeftijd van de jongen op de foto zou kunnen zijn en of en welke gelijkenissen de jongen op de foto vertoont met eiser – door hem niet gedaan kan worden omdat zo’n onderzoek niet mogelijk is en/of verweerder de deskundigheid daarvoor niet in huis heeft, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing waaruit blijkt dat verweerder is nagegaan of onderzoek mogelijk is en wat er misschien wel mogelijk is aan onderzoek, onvoldoende. Verweerder heeft zich daarom onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de foto geen ondersteunende waarde heeft.
6.2.
Ten aanzien van de detentie heeft eiser in beroep een (lucht)foto overgelegd. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hieruit blijkt dat er twee gevangenissen zijn in Abeche en dat één van de twee overeenkomt met de door hem getekende plattegrond. Verweerder heeft dit standpunt niet gemotiveerd betwist. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser meer over de gevangenis zou moeten kunnen verklaren uit zijn eigen waarnemingen. Eiser heeft een plattegrond getekend en verklaard over de grootte van zijn cel, het ontbreken van sanitair, het – naar zijn schatting – aantal gedetineerden in zijn cel, de indeling van het complex, dat het geen verdiepingen had en dat hij het complex niet van buiten heeft gezien omdat hij voor de uitgang direct in een vrachtwagen werd ingeladen als hij voor dwangarbeid naar buiten werd vervoerd. [6] Verweerder stelt dan ook ten onrechte dat eiser buiten een plattegrond de gevangenis niet heeft kunnen omschrijven en heeft anderszins niet gemotiveerd wat van eiser mag worden verwacht op basis van zijn eigen waarnemingen.
6.3.
Met betrekking tot de door eiser overgelegde documenten, te weten het arrestatiebevel en de opsporingsbevelen, overweegt de rechtbank dat uit WI 2014/10 volgt dat bij de beoordeling van de bewijswaarde van de documenten de volgende onderzoeksvragen een rol spelen:
  • Is het een origineel, echt bevonden document?
  • Door wie zijn de documenten afgegeven (en strookt dit met de algemene informatie hierover)?
  • Hoe heeft de vreemdeling het document verkregen (en strookt dit met de algemene informatie hierover)?
  • Blijkt uit algemene informatie dat dergelijke documenten wellicht op eenvoudige wijze illegaal verkregen kunnen worden?
  • Is het aannemelijk dat het document betrekking heeft op de vreemdeling persoonlijk?
6.4.
De rechtbank constateert dat verweerder, ondanks dat het een eerste inhoudelijke asielaanvraag betreft, deze vragen niet in zijn motivering ten aanzien van de waardering van de documenten heeft betrokken. De rechtbank volgt verweerder niet in het ter zitting ingenomen standpunt dat dit besloten ligt in de motivering van het bestreden besluit omdat de conclusies van BD zijn betrokken en is ingegaan op de inhoud van de documenten.
Dat het arrestatiebevel hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is afgegeven en dat uit de opsporingsbevelen niet zou blijken waarvoor eiser gedetineerd zou zijn geweest, is door verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gerelateerd aan algemene landeninformatie. In dat verband overweegt de rechtbank dat in het USDOS
Country Report on Human Rights Practicesvan 13 april 2016 (over de voorgaande periode) onder meer het volgende is gerapporteerd:
“There were reports that the government or its agents committed arbitrary and unlawful killings, including by torture. Human rights groups credibly accused the security forces of killing and torturing with impunity, according to Freedom House.
(…)
The constitution and law prohibit arbitrary arrest and detention, but the government did not always observe these prohibitions. In its Annual Report 2013, AI stated, "People continued to be arrested and detained without charge."
(…)
Although the law requires a judge to sign and issue arrest warrants before arrests may take place, this did not always occur.”
6.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voorts onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde ontsnapping niet aannemelijk zijn. Dat het niet goed voorstelbaar is dat eiser, gelet op zijn leeftijd en het feit dat er gewapende mannen in de vrachtwagen zaten, niet zou durven te ontsnappen gaat er naar het oordeel van de rechtbank te gemakkelijk aan voorbij dat als eiser zich inderdaad in de situatie bevond waarin hij inmiddels negen maanden gevangen zat en waarbij hij gemarteld werd, eiser op dat moment weinig te verliezen had. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk zou zijn dat eiser in die omstandigheden de kans zou hebben gegrepen om tijdens een zandstorm – gelijk met andere gedetineerden – uit de vrachtwagen te klimmen en vanwege de zandstorm en slecht zicht voor de bewakers heeft weten te ontsnappen door een kant op te rennen, zich na een half uur te verschuilen en daarna nog vier uur lang is weggerend. Verweerder heeft eveneens onvoldoende gemotiveerd dat het niet aannemelijk is dat eiser vervolgens een lift heeft gekregen van een vreemde, omdat deze persoon daarmee een risico op problemen met de autoriteiten zou nemen. Daartoe heeft eiser niet ten onrechte gesteld dat de vreemde een stamgenoot bleek te zijn en het gebruikelijk is dat mensen van dezelfde stam elkaar helpen in geval van nood en dat verder niet valt in te zien hoe de autoriteiten hiervan op de hoogte zouden raken, omdat het zich zou hebben afgespeeld in niemandsland (woestijngebied).
Forensisch medisch onderzoek
6.6.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich, in het verband van eisers beroep op WI 2016/4, ten onrechte op het standpunt gesteld dat sprake is van dusdanig sterke ongeloofwaardige verklaringen dat een forensisch medisch onderzoek (FMO) naar de littekens van eiser niet kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Ook los van het voorgaande benadrukt de rechtbank dat eiser reeds een veelvoud aan foto’s ter onderbouwing van zijn littekens heeft overgelegd en in detail heeft verklaard over de marteltechnieken die op hem zouden zijn gebruikt. Het is daarom niet ondenkbaar dat een FMO kan bijdragen aan de geloofwaardigheid van de door eiser gestelde vrees bij terugkeer, mede gelet op artikel 31, vijfde lid, van de Vw 2000, indien kan worden vastgesteld of er aanwijzingen zijn dat de littekens zijn ontstaan door de door eiser gestelde marteltechnieken op 14- of 15-jarige leeftijd.
Politieke overtuiging
7. Niet in geschil is dat eiser een politieke overtuiging heeft en sinds zijn verblijf in Nederland berichten over de Tsjadische autoriteiten plaatst op zijn sociale media en in Whatsapp-groepen. Verweerder heeft zich echter op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van een fundamentele politieke overtuiging en dat daarom bij terugkeer naar Tsjaad terughoudendheid van eiser mag worden verlangd. Verder acht verweerder het niet aannemelijk dat eiser vanwege zijn activiteiten op sociale media, in Whatsapp groepen en vanwege de publicatie op de website van Wij Doen Mee, in de negatieve aandacht staat van de Tsjadische autoriteiten en dat daarom ook niet aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer naar Tsjaad moet vrezen voor vervolging vanwege zijn politieke overtuiging.
7.1.
Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat hij wel een fundamentele politieke overtuiging heeft, dat hij over dit onderwerp onvoldoende is bevraagd, dat hij zo goed als mogelijk heeft verklaard over zijn innerlijke overtuiging en dat hij hierover nadere informatie heeft gedeeld. Volgens eiser is verweerder ten onrechte niet ingegaan op de inhoud van de overgelegde publicaties en lag het op de weg van verweerder om hetgeen eiser tijdens een livestream betoogt, tot zich te nemen. Daarnaast heeft eiser betoogd dat verweerder ten onrechte ervan is uitgegaan dat de politieke overtuiging fundamenteel moet zijn, omdat dit volgens hem niet blijkt uit rechtspraak van het Hof van Justitie. Daarbij heeft eiser gewezen op de prejudiciële vragen dit in dit verband door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) zijn gesteld (de verwijzingsuitspraak). [7] Eiser heeft de rechtbank, gelet op de prejudiciële vragen, verzocht om aanhouding indien het beroep niet gegrond wordt verklaard.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in geval van eiser niet gebleken is van een fundamentele politieke overtuiging. De rechtbank leidt uit de verwijzingsuitspraak van de ABRvS af dat daarvoor sprake moet zijn van een overtuiging die gekenmerkt wordt door continuïteit en bestendigheid, die impliceert dat de overtuiging diepgeworteld is geraakt. De overtuiging moet dus noodzakelijk of bijzonder belangrijk zijn om de identiteit van de desbetreffende vreemdeling te bewaren. [8] Alleen in dat geval kan van een vreemdeling geen terughoudendheid in zijn politieke uitingen worden verlangd. Verweerder heeft zich in dit verband niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser door middel van zijn verklaringen en de door hem overgelegde informatie niet aannemelijk heeft gemaakt waarom de algemene situatie in Tsjaad voor hem zo belangrijk is dat hij zich online wil uiten en dat juist hij de verantwoordelijkheid voelt om de Tsjadische bevolking te informeren. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in de stelling dat verweerder de informatie uit de door hem overgelegde publicaties onvoldoende heeft betrokken. Ook ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat tijdens het gehoor onvoldoende over de politieke overtuiging en activiteiten van eiser is doorgevraagd. Voorts volgt de rechtbank eiser niet in de stelling dat het op de weg van verweerder lag om informatie die door eiser tijdens (vele) livestreams gedeeld wordt tot zich te nemen. Daartoe heeft verweerder in het bestreden besluit terecht gesteld dat eiser hierover geen aanvullende informatie heeft gegeven, zodat niet bekend is waar eiser het tijdens die livestreams over heeft. De rechtbank voegt daaraan toe dat niet gebleken is dat de livestreams in het Nederlands plaatsvinden, nu eiser heeft verklaard de Tsjadische bevolking te willen informeren.
7.3.
Daarnaast volgt de rechtbank eiser niet in de stelling dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat de politieke overtuiging – voor gegronde vrees voor vervolging – fundamenteel moet zijn. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij niet op de beantwoording van de prejudiciële vragen in dit verband vooruit wil lopen. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder niet enkel heeft beoordeeld of bij eiser sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, maar ook heeft beoordeeld of de geloofwaardig geachte politieke overtuiging en activiteiten de gestelde vrees voor vervolging aannemelijk maken. Daarmee is verweerder aangesloten bij het toetsingskader zoals door de ABRvS is verwoord in haar uitspraak van 3 februari 2023. [9] In dit verband heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn berichten op sociale media en in Whatsapp groepen in de negatieve belangstelling van de Tsjadische autoriteiten staat. Daartoe heeft verweerder kunnen stellen dat niet gebleken is dat de Tsjadische autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eisers online uitingen in Nederland en dat uit de overgelegde algemene landeninformatie blijkt dat activisten in Tsjaad worden opgepakt, terwijl van eiser bij terugkeer terughoudendheid in zijn politieke uitingen mag worden verlangd. Tot slot heeft verweerder ten aanzien van de door eiser overgelegde bedreiging kunnen stellen dat het een enkele bedreiging betreft, waarbij niet duidelijk is wat de aanleiding vormde en van wie deze afkomstig is, zodat het onvoldoende is om de gestelde vrees voor vervolging wegens een politieke overtuiging aannemelijk te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Discriminatie
8. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat discriminatie vanwege zijn etniciteit een dusdanig ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. De motivering dat eiser persoonlijk geen problemen heeft ondervonden is onvoldoende, nu dit niet ziet op de situatie na terugkeer, terwijl verweerder de verklaringen van eiser dat de regering in 2018 het dorp waar eiser vandaan komt heeft aangevallen, zijn stam heeft weggedreven, mensen heeft vermoord, huizen heeft verbrand en alle bezittingen heeft afgenomen waardoor zijn familie is ontheemd, niet ongeloofwaardig heeft geacht.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande is sprake van zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. Het beroep is reeds hierom gegrond. De rechtbank wijst eisers verzoek om aanhouding daarom af en de overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Zij ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat verweerder naar het oordeel van de rechtbank een nieuwe integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moet uitvoeren. Op grond van artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht, bepaalt de rechtbank dat verweerder een nieuwe beslissing op de aanvraag van eiser moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken, gelet op de omvang van de zaak. Ook bepaalt de rechtbank, nu de asielaanvraag van eiser dateert van 14 oktober 2020, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de genoemde beslistermijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag, niet ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 20 oktober 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR4294.
2.Zie noot 1.
3.Zie de Tijdelijke wet opschorting Dwangsommen IND en de uitspraken van de ABRvS van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 7 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1253.
5.Immigration and Refugee Board of Canada, “Chad: Requirements and procedure for obtaining a national identity card, a passport, a driver’s licence and a vehicle registration (carte grise), both from within the country and from abroad; appearance and security features of these documents, including those issued by the company SOGECT; information on the shortage of these documents (2014-December 2017)” d.d. 2 januari 2018.
6.Blz. 15 en 16 van het nader gehoor en de correcties en aanvullingen daarop van 24 november 2021.
7.Verwijzingsuitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505.
8.Noot 7, r.o. 38 en 39.