202300209/1/V2 en 202300209/2/V2.
Datum uitspraak: 3 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 januari 2023 in zaak nr. NL22.25474 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 4 januari 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn tweede grief terecht dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn beroepsgrond dat de staatssecretaris het begrip politieke overtuiging te restrictief heeft beoordeeld door zich uitsluitend op het standpunt te stellen dat uit de verklaringen niet te herleiden is dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft en hij dus niet te vrezen heeft voor vervolging wegens het deelnemen aan een aantal demonstraties. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de beroepsgrond inhoudelijk niet slaagt. De staatssecretaris heeft weliswaar overeenkomstig paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000 onderzocht en beoordeeld of de vreemdeling een fundamentele politieke overtuiging heeft, maar hij heeft ook beoordeeld of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst verrichte politieke activiteiten, te weten het deelnemen aan een aantal demonstraties, bij de autoriteiten bekend zijn geraakt of zullen geraken en daarmee wegens een toegedichte politieke overtuiging voldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen. De rechtbank is onder 6 van haar uitspraak ook ingegaan op de gegrondheid van die gestelde vrees van de vreemdeling. Onder verwijzing naar de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:505, onder 18.5, overweegt de Afdeling dat zowel het onderzoek en de beoordeling van de staatssecretaris als de rechterlijke controle daarvan zich in deze situatie concentreert op de vraag naar de gegrondheid van de vrees en niet op de vraag naar de sterkte van de politieke overtuiging. De rechtbank is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de vreemdeling bij terugkeer niet te vrezen heeft voor de autoriteiten van Vietnam. 2. Wat de vreemdeling verder in die grief en de eerste grief heeft aangevoerd, leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Borman
voorzieningenrechter
w.g. Lodeweges
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023
625