ECLI:NL:RBDHA:2023:11446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 22 juli 2023 was genomen, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 31 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou beletten. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel, zoals genoemd door de verweerder, niet betwist en concludeerde dat deze gronden het risico op onttrekking rechtvaardigen. De eiser voerde aan dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn zou zijn, maar de rechtbank verwierp deze stelling. Ze verwees naar eerdere uitspraken die bevestigden dat er in algemene zin zicht op uitzetting naar Marokko is binnen een redelijke termijn.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 augustus 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21139

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.E. Abdelrahman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1993.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De gronden zijn door eiser niet betwist. Ook ambtshalve toetsend komt de rechtbank niet tot de conclusie dat deze gronden onjuist zijn en deze gronden rechtvaardigen het door verweerder aangenomen risico op onttrekking.
4. Eiser voert aan dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Volgens eiser wordt ten aanzien van Marokko weliswaar aangenomen dat sprake is van zicht op uitzetting, maar gelet op de praktijk valt niet te verwachten dat de uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden uitgevoerd.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank wijst allereerst op de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022 [1] waarin is geoordeeld dat in algemene zin sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Dit blijkt eveneens uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 juni 2023 [2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om hierover thans anders te oordelen. Daarbij betrekt de rechtbank tevens de door verweerder ter zitting verstrekte gegevens over de periode 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023. Hieruit blijkt dat er in die periode 210 laissez-passer (lp) aanvragen zijn ingediend bij de autoriteiten van Marokko, dat er 100 nationaliteitsbevestigingen zijn afgegeven, dat er 35 lp’s zijn verstrekt en dat er 29 gedwongen uitzettingen met behulp van een lp hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko voor eiser in het bijzonder ontbreekt. Daarbij is van belang dat verweerder ten behoeve van eiser op 26 juli 2023 bij de Marokkaanse autoriteiten een lp-aanvraag heeft ingediend en dat deze aanvraag nog loopt.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.M. van Dommele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 2 augustus 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.