ECLI:NL:RBDHA:2023:11427

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen Wob-verzoek en openbaarmaking van mandaatbesluiten

In deze zaak heeft eiser, woonachtig te [woonplaats], beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) met betrekking tot zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 3 november 2021 een Wob-verzoek ingediend waarin hij vroeg om openbaarmaking van alle (onder)mandaatregisters en informatie over de locaties waar deze registers ter inzage liggen. De minister verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, stellende dat de reactie op het verzoek geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft op 24 juli 2023 geoordeeld dat de minister ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelde vast dat de mandaatbesluiten niet openbaar waren gemaakt en dat de Wob van toepassing was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar ongegrond, maar oordeelde dat de minister het griffierecht aan eiser moest vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de openbaarmaking van documenten verder gaat dan enkel inzage voor één persoon en dat de informatie voor iedereen toegankelijk moet zijn. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen verplichting bestaat voor de minister om een mandaatregister op te stellen, maar dat de (onder)mandaatbesluiten wel gepubliceerd moeten worden in de Staatscourant.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3241 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de brief van 24 december 2021 (de bestreden brief), houdende een reactie op zijn verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 3 november 2021, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden brief beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via beeldverbinding heeft plaatsgevonden op 22 maart 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
Eiser heeft bij brief van 3 november 2021 een Wob-verzoek gedaan, inhoudende
“a. openbaarmaking van alle (onder)mandaatregisters waarin door de minister van OCW (dan wel - in specifieke gevallen - de andere bewindspersonen van OCW) aan ambtenaren een (onder)mandaat is verleend. Wat eiser betreft hoeven die documenten of de verzamelde gegevens niet in bijlagen bij het te nemen en aan hem toe te zenden Wob-besluit te worden gevoegd, mits in dat besluit in plaats daarvan wordt verwezen naar door OCW (inmiddels) online gezette informatie;
b. online openbaarmaking van de OCW-locaties waarop één of meer mandaatregisters ter inzage zijn gelegd en van de voorwaarden waaronder burgers die registers kunnen raadplegen (beperkingen tot werkdagen? tijdvensters? vooraf afspraken maken? mogelijkheid tot maken van fotokopieën of het zelf nemen van foto’s? enzovoort).”
1.2.
Bij de bestreden brief heeft verweerder toegelicht dat
- het Organisatie- en mandaatbesluit OCW 2008 (O&M-besluit) is gepubliceerd in de Staatscourant en de geconsolideerde versie is raadpleegbaar op wetten.overheid.nl;
- er geen fysieke terinzagelegging meer plaatsvindt, (onder)mandaatbesluiten worden elektronisch bekendgemaakt op een voor ieder toegankelijke site op het internet. Omdat het geen algemeen verbindende voorschriften zijn, is publicatie in de Staatscourant niet voorgeschreven;
- er is binnen het ministerie geen sprake van een (raadpleegbaar) mandaatregister. Het opschrift van artikel 11 ‘ondermandaat en mandaatregister’ wijst uitsluitend op het bijhouden van een register voor de specimen van handtekeningen zoals bedoeld in artikel 11, vierde lid, van het O&M-besluit;
- ( onder)mandaatbesluiten van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-i), de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) zijn gepubliceerd in de Staatscourant. De geconsolideerde versie staat op wetten.overheid.nl. Het Organisatie- en mandaatbesluit Nationaal archief is gepubliceerd op de website van het Nationaal archief en daarmee ook ontsloten.
Een groot aantal andere ondermandaatbesluiten is momenteel niet voor een ieder online beschikbaar en direct toegankelijk. De mandaatbesluiten (23) - voor zover verweerder deze heeft kunnen achterhalen - zijn bijgevoegd en opgenomen in de bijlage bij deze brief. Nu de gevraagde documenten materieel reeds openbaar en opvraagbaar zijn, vallen zij formeel buiten de Wob. Daarom wordt geen aanleiding gezien het verzoek in het kader van de Wob af te handelen en wordt volstaan met toezending van de informatie. Ten slotte wordt meegedeeld dat verweerder zich zal beraden over de ontsluiting voor van deze besluiten.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de bestreden brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft het bezwaar van eiser, onderverdeeld in vier bezwaargronden, niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser heeft uitgebreid gemotiveerd waarom hij het niet eens is met het bestreden
besluit.
Het oordeel van de rechtbank
4. Verweerder heeft het bezwaar van eiser, onderverdeeld in vier bezwaargronden, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet aanleiding om, gelet op de inhoudelijke reacties van partijen, te overwegen als volgt.
“Weigering tot het nemen van een Wob-besluit (bezwaargrond 1)”
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat (onder)mandaatbesluiten naar hun aard openbaar zijn. Dergelijke besluiten en ook mandaatregisters worden vastgesteld met het oogmerk ze openbaar te maken. Deze stukken worden op ieders verzoek verstrekt. De openbare status gaat niet verloren doordat ze niet (meer feitelijk) openbaar zijn. Voor zover dit standpunt niet wordt gevolgd, stelt verweerder dat de 23 mandaatbesluiten in ieder geval openbaar zijn gemaakt door toezending met de bestreden brief aan eiser.
De rechtbank stelt vast dat bedoelde 23 mandaatbesluiten niet zijn gepubliceerd, voor eenieder toegankelijk zijn of raadpleegbaar zijn via elektronische weg. Dit brengt mee dat deze mandaatbesluiten niet openbaar zijn geworden. Het standpunt van verweerder dat deze besluiten intrinsiek openbaar zijn en opvraagbaar kan hier niet aan afdoen. Voordat bedoelde mandaatbesluiten worden verstrekt, wordt bovendien nog een beoordeling gemaakt of deze nog up-to-date zijn [1] . Het openbaar maken van documenten op grond van de Wob gaat (veel) verder dan het geven van inzage aan één persoon, het moet voor een ieder openbaar zijn [2] . Met de verstrekking van de 23 mandaatbesluiten aan eiser is geen sprake van toegankelijkheid voor iedereen. Dit betekent dat op het verzoek om informatie van eiser de Wob van toepassing is en dat de bestreden brief van verweerder op dit punt een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar van eiser in zoverre ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Verweerder heeft te kennen gegeven dat het ministerie niet beschikt over een mandaatregister.
De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet heeft betwist. De rechtbank overweegt dat voor verweerder geen verplichting op grond van de Wob bestaat om documenten op te stellen, dan wel een mandaatregister in te stellen. De stelling van eiser dat verweerder een dergelijk register moet inrichten met het oog op de Regeling financieel beheer van het Rijk respectievelijk de Comptabiliteitswet 2016 maakt dit niet anders, het gaat hier om wat uit de Wob voortvloeit. Eiser kan de vraag of verweerder genoemde regelgeving naleeft niet in deze procedure aan de bestuursrechter voorleggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
“Onjuiste motivering van het besluit van 24 december 2021 (bezwaargrond 4)
en Weigering om alle (onder)mandaatbesluiten op internet te plaatsen (bezwaargrond 3)”
4.3.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt van eiser gevolgd, dat (onder)mandaatbesluiten op grond artikel 3:42 van de Awb in verbinding met artikel 5, aanhef en onder f, van de Bekendmakingswet bekend moeten worden gemaakt door publicatie in de Staatscourant. Ook heeft verweerder kennis genomen van opmerkingen van eiser over enkele mankementen in de (onder)mandaatbesluiten zelf. Verweerder heeft aangegeven dat de gecorrigeerde (onder)mandaatbesluiten op de kortst mogelijke termijn alsnog in de Staatscourant zullen worden gepubliceerd. In het O&M-besluit OCW zullen verwijzingen naar de (onder)mandaatbesluiten worden opgenomen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat informatie niet is verstrekt in de door eiser verzochte vorm (plaatsing op het internet en/of publicatie in de Staatscourant) niet op rechtsgevolg is gericht.
Eiser heeft betoogd dat verweerder, naast publicatie in de Staatscourant, de (onder)mandaat-besluiten op het internet zou moeten plaatsen, om de informatie voor het publiek eenvoudiger te ontsluiten.
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn standpunt heeft gewijzigd naar aanleiding van het door eiser gestelde. De vorm van informatieverstrekking is onderdeel van het besluit op het Wob-verzoek en daartegen kunnen beroepsgronden worden gericht. [3] Hieruit volgt dat verweerder de betreffende bezwaaronderdelen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Ingevolge artikel 7 van de Wob kan het verstrekken van de verlangde informatie in een andere dan door de verzoeker gewenste vorm aanvaardbaar zijn, mits dezelfde informatie wordt verstrekt als het geval zou zijn bij verstrekking in de door verzoeker gewenste vorm.
De rechtbank overweegt dat artikel 5, aanhef en onder f, van de Bekendmakingswet, dat volgens partijen van toepassing is en daargelaten de vraag of sprake is van een bijzondere openbaarmakingsregeling in de zin van artikel 2 van de Wob, is beperkt tot bekendmaking door plaatsing in de Staatscourant. Er bestaat geen verplichting voor verweerder om dit via deze Wob-procedure (extra) op andere wijze te doen. Verweerder zal daarnaast bij het O&M-besluit OCW verwijzingen aanbrengen naar de (onder)mandaatbesluiten. Niet valt in te zien dat hiermee niet kan worden volstaan. Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
“Weigering fysieke terinzagelegging (bezwaargrond 2)”
4.4.
Verweerder heeft meegedeeld dat de (onder)mandaatbesluiten zullen worden gepubliceerd in de Staatscourant en dat hyperlinks zullen worden aangebracht in het (digitale) O&M-besluit. De praktijk van terinzagelegging is in onbruik geraakt, omdat documenten elektronisch kunnen worden verstrekt. Daarom kan er op dit punt ook geen sprake zijn van een lijst met locaties. Artikel 11, derde lid, van het O&M-besluit zal worden gewijzigd. Het verzoek van eiser om, totdat de (onder)mandaatbesluiten in de Staatscourant zijn gepubliceerd, dergelijke inzage-locaties te realiseren, valt buiten het bereik van de Wob, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt dat dit onderdeel samenhangt met de vorm van informatie-verstrekking, waartegen beroepsgronden kunnen worden gericht (zie 4.3.). Ook op dit punt heeft verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat er geen lijst van locaties van terinzagelegging is. Nu de bekendmaking van de (onder)mandaatbesluiten zal plaatsvinden, de praktijk is gewijzigd en ook het O&M-besluit zal worden gewijzigd, valt niet in te zien dat hiermee niet kan worden volstaan. De stelling van eiser dat het O&M-besluit nog niet is gewijzigd, kan hier niet aan afdoen. Eiser kan de vraag of verweerder genoemde regelgeving naleeft niet in deze procedure aan de bestuursrechter voorleggen.
Deze beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank zal zelf in de zaak
voorzien en het bezwaar ongegrond verklaren. Hetgeen overigens is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen het primaire
besluit van 24 december 2021 niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het
bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1341)
2.Uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:399)
3.Uitspraak van de Afdeling van 2 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2867)