ECLI:NL:RBDHA:2023:11376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.18511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 19 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geweigerd de asielaanvraag in behandeling te nemen. De rechtbank stelt vast dat er voldoende aanwijzingen zijn dat Bulgarije niet voldoet aan de internationale verplichtingen met betrekking tot asielzoekers, met name door het optreden van pushbacks. Eiser heeft onderbouwd dat er risico's zijn verbonden aan de overdracht aan Bulgarije, en de rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die deze risico's bevestigen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Dit houdt in dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen, waarbij hij rekening moet houden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris nader onderzoek moet doen naar de situatie van asielzoekers in Bulgarije, voordat hij een nieuw besluit kan nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.W. Melchers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het door de staatssecretaris niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om overname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije worden uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er sprake is van pushbacks in Bulgarije. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiser naar drie uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Rotterdam [2] , Utrecht [3] , en Arnhem [4] waaruit volgt dat nader onderzoek moet worden verricht naar de vraag of overdracht aan Bulgarije in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Ter nadere onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar het AIDA-rapport van maart 2023 (update 2022). UitIn dit rapport blijkt dat er in Bulgarije problemen zijn bij het verkrijgen van opvang. Ook blijkt daaruit dat Dublinclaimanten geen problemen ondervinden bij het heropenen van hun asielprocedure bij terugkeer in Bulgarije, maar dat toegang tot opvangfaciliteiten alleen voorbehouden is aan kwetsbare personen. Eiser stelt verder dat uit dit rapport blijkt dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat Dublinclaimanten geen risico lopen op pushbacks, aangezien eiser ten tijde van zijn eerste asielaanvraag al is verteld dat hij teruggestuurd zou worden naar Turkije. Eiser is, na deze mededeling, overgebracht naar een opvangcentrum nabij de Turkse grens.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 augustus 2017. [5] De staatssecretaris stelt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Bulgarije de internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser heeft deze aanknopingspunten onvoldoende gegeven, aldus de staatssecretaris. Recentere uitspraken die afwijken van bovenstaande uitspraak van de Afdeling staan nog niet in rechte vast. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat hoewel er een toename is van pushbacks door Bulgarije er vooralsnog geen concrete aanknopingspunten bestaan dat ook systematische pushbacks plaatsvinden bij Dublinclaimanten. Niet blijkt dat pushbacks op grotere afstand van de grenzen van Bulgarije plaatsvinden.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Wanneer eiser stelt dat er in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan eiser bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Bulgarije overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Bulgarije. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren of en waarom hij desondanks de verschafte informatie van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [6]
5.3.
Op 2 maart 2023 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats een uitspraak gedaan over Bulgarije [7] . In deze uitspraak oordeelde de rechtbank – kort samengevat – dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Er zijn volgens de rechtbank voldoende (serieuze) aanknopingspunten dat ook terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije te maken kunnen krijgen met pushbacks. Om die reden had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar het risico voor overgedragen Dublinclaimanten om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling dan wel tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling komen. De rechtbank ziet in wat partijen in deze zaak hebben aangevoerd geen grond om tot een ander oordeel te komen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de staatssecretaris nader onderzoek zal moeten doen naar de vraag of overdracht van eiser aan Bulgarije in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om de zaak te heropenen, zoals eiser ter zitting heeft verzocht, om hem in de gelegenheid te stellen nader te reageren op de bij het verweerschrift gevoegde brief van 24 maart 2023.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, rechter, in aanwezigheid van F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb Den Haag 14 juni 2023 (zp Rotterdam), ECLI:NL:RBDHA:2023:8947.
3.Zaaknummer NL23.12082, niet gepubliceerd.
4.Rb Den Haag, 6 juni 2023 (zp Arnhem) ECLI:NL:RBDHA:2023:8148.
5.ABRvS 7 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2123.
6.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.