ECLI:NL:RBDHA:2023:8148

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.12089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet in behandeling name van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 6 juni 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid behandeld. Eiser had op 7 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De staatssecretaris stelde dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De staatssecretaris had nader onderzoek moeten doen naar de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije, voordat hij kon stellen dat de overdracht van eiser aan Bulgarije geen risico met zich meebracht in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die aantonen dat er in Bulgarije sprake is van fundamentele systeemfouten in de asielprocedure, waaronder pushbacks en ontoereikende opvangvoorzieningen voor asielzoekers.

De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, rekening houdend met de uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 837,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. Deze uitspraak op het beroep van eiser gaat over het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser van 7 december 2022 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit van 20 april 2023 tot het niet in behandeling nemen besloten omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling heeft hoeven nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om de terugname van eiser gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek op 20 februari 2023 aanvaard.
4.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Bulgarije af te zien. Er zijn namelijk geen aanwijzingen dat eiser in Bulgarije een reëel risico zal lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. Ook zijn er geen bijzondere individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Bulgarije getuigt van een onevenredige hardheid, aldus de staatssecretaris.
Mag de staatssecretaris voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en licht dat – samengevat weergegeven – als volgt toe. Anders dan de staatssecretaris overweegt, heeft eiser met de informatie die hij heeft aangedragen aangetoond dat er in Bulgarije sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen en dat de situatie voor asielzoekers in Bulgarije niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Zo loopt eiser, als Dublinterugkeerder, in Bulgarije het risico te worden blootgesteld aan geweld en pushbacks en zonder voorzieningen op straat te belanden. Verder zijn de opvangvoorzieningen die wel worden geboden ondermaats, voldoet de gezondheidsvoorziening voor asielzoekers niet en houdt Bulgarije zich ook voor wat betreft rechtsbijstand voor asielzoekers niet aan de regels. Eiser kan in Bulgarije geen beroep doen op de rechten die volgens Europese richtlijnen gewaarborgd zouden moeten zijn. Eiser onderbouwt zijn betoog met een verwijzing naar een aantal stukken, waarnaar hij deels ook in de zienswijze heeft verwezen. [3]
Verder wijst eiser in de beroepsgronden nogmaals op de twaalf uitspraken waarop hij in de zienswijze een beroep heeft gedaan en doet hij aanvullend een beroep op zeven uitspraken waarbij in vergelijkbare zaken voorlopige voorzieningen zijn toegewezen. [4] Ook wijst eiser erop dat deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 18 maart 2022 prejudiciële vragen heeft gesteld over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] De antwoorden op de prejudiciële vragen zijn nog niet bekend, maar zijn volgens hem voor zaken als deze relevant, omdat ook in Bulgarije sprake is van pushbacks en andere mensenrechtenschendingen. Eiser vindt ook van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee zaken, waarin het gaat om de vraag of ten aanzien van Polen nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, heeft aangehouden in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, op 15 juni 2022 [6] heeft gesteld aan het Hof van Justitie. Verder is de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022 [7] volgens eiser in zijn geval van toepassing omdat niet wordt betwist dat er in Bulgarije pushbacks plaatsvinden. Tot slot doet eiser in verband met zijn vrees voor geweld en represailles van de zijde van de smokkelaar in Bulgarije een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 2 december 2022. [8]
Eiser betoogt dat hij gelet op het voorgaande voldoende twijfel heeft gezaaid voor wat betreft de vraag of een overdracht aan Bulgarije in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest. De staatssecretaris heeft het tegendeel niet onderbouwd, waardoor van een overdracht aan Bulgarije moet worden afgezien.
5.1.
In de uitspraak van 2 maart 2023 [9] van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, oordeelde de rechtbank – kort samengevat – dat de pushbacks in Bulgarije een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Er zijn volgens de rechtbank voldoende (serieuze) aanknopingspunten dat ook terugkerende Dublinclaimanten in Bulgarije te maken kunnen krijgen met pushbacks. Om die reden had de staatssecretaris nader onderzoek moeten doen naar het risico voor overgedragen Dublinclaimanten om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling dan wel tijdens de behandeling van hun asielverzoek. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van de vreemdeling komen. De rechtbank ziet in wat partijen in deze zaak hebben aangevoerd geen grond om tot een ander oordeel te komen.
5.2.
Het is dus aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije, voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU Handvest of artikel 3 van het EVRM. Zonder dat onderzoek kan de staatssecretaris niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat is overwogen onder 5.1 en 5.2 is het beroep gegrond en krijgt eiser gelijk. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De andere beroepsgronden worden daarom niet beoordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de staatssecretaris is om nader onderzoek te doen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om op grond van artikel 8:51a van de Awb de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen, omdat niet bekend is hoe lang het benodigde onderzoek zal duren. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 april 2023;
- draagt de staatssecretaris op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. G.T.J. Kouwenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Het gaat hierbij om:
4.Deze uitspraken staan allemaal vermeld in de gronden van het beroep.
5.Rb Den Haag, zp ’s-Hertogenbosch, 18 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2305.
6.Rb Den Haag, zp ’s-Hertogenbosch, 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
7.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043.
8.Rb Den Haag, zp Haarlem, 2 december 2022, zaaknummer NL22.22412.
9.Rb Den Haag, zp Arnhem, 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454.