ECLI:NL:RBDHA:2023:11375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.19880
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling na strafrechtelijke heenzending

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.C. Blomjous, had beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.M. Luik, waarin aan hem op 8 juli 2023 de maatregel van bewaring werd opgelegd. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die aanvoert dat de ophouding onrechtmatig is omdat er een tijdsverschil van 12 minuten was tussen de strafrechtelijke heenzending en de aanvang van de ophouding. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd, ondanks de geconstateerde gebreken in de procedure. De rechtbank oordeelt dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen dan de geconstateerde tekortkomingen, en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar de staatssecretaris wordt wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 8 juli 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft
Heeft de staatssecretaris eiser op rechtmatige wijze opgehouden?
4. Eiser voert aan dat de ophouding onrechtmatig is. Eiser is na het straftraject niet aansluitend opgehouden. Er zitten namelijk 12 minuten tussen de strafrechtelijke heenzending en de aanvangstijd van de ophouding. Gelet op het beleid had de staatssecretaris eiser daarom eerst moeten staandehouden voordat hij eiser kon ophouden.
4.1.
Uit paragraaf van de A2/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat er geen vreemdelingrechtelijke staandehouding nodig is en er gelijk kan worden overgegaan tot ophouding, mits het tijdstip van ophouding gelijk is aan, of direct aansluit op, het tijdstip van einde detentie of strafrechtelijke heenzending. Verder volgt uit paragraaf A2/2.5 van de Vc 2000 dat de termijn van ophouding aanvangt bij de aankomst van de opgehouden persoon op de plaats van ophouding. Bij het overbrengen van de opgehouden persoon telt de tijd niet mee.
4.2.
Deze beroepsgrond treft geen doel. In het proces-verbaal van aanhouding staat dat eiser op 8 juli 2023 om 4:30 uur strafrechtelijk is heengezonden. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek staat dat eiser op 8 juli 2023 om 4:42 is ‘overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke heenzending. Uit dat stuk blijkt echter ook dat eiser na overname is overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor waar hij op 8 juli 2023 om 7:45 uur aan kwam. Uit vaste rechtspraak volgt dat de termijn van de vreemdelingrechtelijke ophouding een aanvang neemt op het moment dat de vreemdeling is aangekomen op de plaats bestemd voor verhoor. [1]
4.2.1.
Tussen het einde van de strafrechtelijke heenzending en de aanvang van de ophouding zit 3 uur en 15 minuten. Dat betekent dat in dit geval de vreemdelingrechtelijke ophouding niet gelijk is, dan wel direct aansluit op de strafrechtelijke heenzending. Gelet op het onder 4.1 genoemde beleid had de staatssecretaris daarom eiser eerst moeten staande houden voordat hij hem kon ophouden. Dit is ten onrechte niet gebeurd. In zoverre kleeft er een gebrek aan de ophouding. Een gebrek dat kleeft aan een maatregel van bewaring over hoe een vreemdeling in de macht van de staatssecretaris is gebracht, maakt de inbewaringstelling slechts onrechtmatig indien de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. [2] In dit geval weegt de ernst van het gebrek niet op tegen de belangen die met de maatregel van bewaring zijn gediend en valt de belangenafweging uit in het voordeel van de staatssecretaris. Daarin weegt zwaar dat de staatssecretaris de onbetwiste zware gronden 3a, 3b, 3c, 3d en 3i en de onbetwiste lichte gronden 4a, 4c, 4d terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Op basis van deze gronden bestaat het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure zal ontwijken of belemmeren. Verder is niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad door het niet staande houden. Bovendien heeft de ophouding niet langer dan zes uur geduurd.
Had de staatssecretaris eiser moeten wijzen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en gratis rechtsbijstand te krijgen?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. [3] Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring, [4] die moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat het voldoende is om de vreemdeling tijdens het gehoor voorafgaand de inbewaringstelling uitleg te geven over wat de maatregel inhoud, de mogelijkheid om beroep in te stellen en rechtsbijstand te krijgen. Dit gehoor en de uitleg gebeurd altijd met een tolk. Daarnaast staat in de maatregel dat er een afschrift van de maatregel is uitgereikt aan de vreemdeling. Gezien het feit dat eiser bijstand heeft gekregen, is hij niet in zijn belangen geschaad. Mede gelet op de onbetwiste zware en lichte gronden moet volgens de staatssecretaris dit leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van de staatssecretaris uitvalt, zonder dat aanleiding bestaat om aan eiser een proceskostenvergoeding toe te kennen.
5.2.
Deze beroepsgrond treft geen doel. De staatssecretaris heeft niet voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Het is namelijk niet gebleken dat eiser schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. Dit leidt echter niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. [5] Dit zou alleen het geval zijn indien de met de inbewaringstelling gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Daar is geen sprake van: eiser is door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen geschaad, omdat hij na het opleggen van de maatregel van bewaring alsnog beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [6]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig was en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7.1.
Omdat de rechtbank onder 4.2 en 5.2 gebreken in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie ABRvS 15 januari 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AH9607.
2.ABRvS 20 juli 2001, ECLI:NL:RVS.2001:AE4976.
3.Eiser wijst op artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Eiser wijst ter onderbouwing op Rb. Den Haag (zp. Roermond) 1 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6242.
5.Rb. Den Haag 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
6.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.