In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser. Eiser, die in het verleden als schoonmaker werkte, is sinds 2009 arbeidsongeschikt na een ongeval. De uitkering werd eerder beëindigd, maar eiser kreeg opnieuw een WIA-uitkering toegekend vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. In februari 2020 heeft verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), besloten de uitkering per 11 april 2020 te beëindigen, omdat eiser slechts 14,41% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard in het eerste bestreden besluit. Na een deskundigenonderzoek, waarbij een verzekeringsarts werd ingeschakeld, heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin eiser nu voor 30,21% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en dat de deskundige alle relevante medische informatie had meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de deskundige terecht geen aanleiding zag om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML was vastgelegd. Eiser betwistte de geschiktheid voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies, maar de rechtbank volgde het oordeel van de deskundige en de arbeidsdeskundige. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.