ECLI:NL:RBDHA:2023:11287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
20/6340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische herbeoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser. Eiser, die in het verleden als schoonmaker werkte, is sinds 2009 arbeidsongeschikt na een ongeval. De uitkering werd eerder beëindigd, maar eiser kreeg opnieuw een WIA-uitkering toegekend vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. In februari 2020 heeft verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), besloten de uitkering per 11 april 2020 te beëindigen, omdat eiser slechts 14,41% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard in het eerste bestreden besluit. Na een deskundigenonderzoek, waarbij een verzekeringsarts werd ingeschakeld, heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarin eiser nu voor 30,21% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het deskundigenrapport zorgvuldig was en dat de deskundige alle relevante medische informatie had meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de deskundige terecht geen aanleiding zag om verdergaande beperkingen aan te nemen dan in de FML was vastgelegd. Eiser betwistte de geschiktheid voor de door de arbeidsdeskundige geduide functies, maar de rechtbank volgde het oordeel van de deskundige en de arbeidsdeskundige. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Huisman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Ledo Groep B.V., te Wateringen

(gemachtigde: J.A.A. Wijgergangs).

Procesverloop

In het besluit van 10 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser laten weten dat zijn uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 11 april 2020 eindigt, omdat eiser vanaf 10 februari 2020 voor 14,41% arbeidsongeschikt is te achten.
In het besluit van 31 augustus 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij is niemand verschenen.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat, in die zin dat als deskundige een verzekeringsarts (de deskundige) wordt benoemd om eiser te onderzoeken en de rechtbank van verslag en advies te voorzien.
Op 12 april 2022 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Bij brief van 10 mei 2022 heeft eiser op het deskundigenrapport gereageerd.
Bij brief van 11 mei 2022 heeft verweerder op het deskundigenrapport gereageerd en een gewijzigde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 mei 2022 meegestuurd.
Op 29 juni 2022 heeft de deskundige desgevraagd gereageerd op de zienswijzen van partijen.
Bij brief van 20 juli 2022 heeft verweerder laten weten dat er een gewijzigde beslissing op bezwaar (bestreden besluit II) is genomen van gelijke datum, waarin is bepaald dat het bezwaar van eiser, gericht tegen het primaire besluit, alsnog gegrond is verklaard. Daarbij is er een nieuwe FML van 7 juni 2022 en een rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 14 juni 2022 overgelegd. Eiser is voor 30,21% arbeidsongeschikt te achten. Omdat dit minder dan 35% is, zal de uitkering die eiser ontving per 2 februari 2022 worden beëindigd.
Eiser heeft op 25 augustus 2022 een aanvullend beroepschrift ten aanzien van bestreden besluit II ingediend.
Bij brief van 17 oktober 2022 heeft de rechtbank vragen gesteld aan verweerder. Daarop heeft verweerder bij brief van 29 december 2022 gereageerd en op 12 januari 2023 een nader rapport van de arbeidsdeskundige b&b van gelijke datum overgelegd.
Op 3 februari 2023 heeft de rechtbank een reactie ontvangen van eiser, met een aanvullend medisch stuk.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder op 26 april 2023 een nadere reactie ingebracht.
Partijen zijn door de rechtbank bij brief van 8 mei 2023 in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek op 7 juni 2023 gesloten en de uitspraakdatum op heden bepaald.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan de procedure
1.1.
In het verleden werkte eiser als schoonmaker voor 38 uur per week. Vanwege een ongeval is hij in 2009 voor deze werkzaamheden uitgevallen. Vervolgens is eiser in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Deze uitkering is beëindigd per 10 december 2013, omdat eiser per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Per 26 maart 2015 is aan eiser een WIA-uitkering toegekend in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid door dezelfde ziekteoorzaak.
1.2.
Op 26 november 2019 heeft de derde-partij verzocht om een herbeoordeling. In dat kader zijn de beperkingen van eiser door de primaire arts vastgelegd in de FML van
8 januari 2020. Aan de hand van deze FML zijn door de primaire arbeidsdeskundige diverse functies voor eiser geduid. Tegen voornoemde achtergrond heeft verweerder het primaire besluit genomen en bepaald dat de uitkering die eiser ontving per 11 april 2020 wordt beëindigd, omdat hij vanaf 10 februari 2020 voor 14,41% arbeidsongeschikt is te achten. Hiertegen is eiser in bezwaar gegaan.
1.3.
Per 13 november 2020 heeft eiser zich opnieuw met toegenomen klachten bij verweerder gemeld. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder op 12 april 2021 een besluit genomen. Daartegen is eiser in bezwaar gegaan en vervolgens heeft verweerder op 1 december 2021 een beslissing op bezwaar genomen. De rechtbank beoordeelt de besluiten van 12 april 2021 en 1 december 2021 niet in deze procedure. De rechtbank zal hierna de bestreden besluiten die wel ter discussie staan bespreken.
Bestreden besluit I en II
2. In bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hieraan rapporten van de verzekeringsarts b&b van 7 augustus 2020 en de arbeidsdeskundige b&b van 25 augustus 2020 ten grondslag gelegd.
3. Naar aanleiding van het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft de verzekeringsarts b&b op 7 juni 2022 een nieuwe FML opgesteld. Verder zijn er op 14 juni 2022 nieuwe functies geduid door de arbeidsdeskundige b&b. Voornoemde was voor verweerder aanleiding om bestreden besluit II te nemen. Verweerder heeft het bezwaar gericht tegen het primaire besluit alsnog gegrond verklaard. Besloten is om de WIA-uitkering van eiser per 2 februari 2022 te beëindigen, omdat eiser voor 30,21% arbeidsongeschikt is te achten.
Standpunt eiser
4.1.
Eiser heeft in de eerste plaats laten weten zich niet te kunnen verenigen met het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. Hij vindt – kort gezegd – dat dat de door hem ervaren psychische klachten en de rugklachten (met uitstraling in de benen) zijn onderschat. Voornoemd standpunt heeft tot gevolg dat eiser zich evenmin kan verenigen met de FML die door verweerder aan bestreden besluit II ten grondslag is gelegd.
4.2.
Daarnaast kan eiser zich niet verenigen met de arbeidskundige onderbouwing van bestreden besluit II. Hij vindt – kort gezegd – dat hij niet geschikt is te achten voor de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies en stelt zich op het standpunt dat hij niet in staat is deze functies uit te oefenen vanwege een overschrijding in de belastbaarheid ten aanzien van de aspecten tillen, concentreren, blootstelling aan damp en het boven schouderhoogte actief zijn.
Wat oordeelt de rechtbank?
5. Gedurende de beroepsprocedure heeft verweerder bestreden besluit I vervangen door bestreden besluit II. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. De rechtbank zal het beroep tegen bestreden besluit I daarom niet-ontvankelijk verklaren. Omdat bestreden besluit II niet tegemoet komt aan de bezwaren van eiser, heeft het beroep gericht tegen bestreden besluit I, op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II.
Deskundigenrapport
6.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt.
6.2.
De deskundige heeft het dossier bestudeerd en eiser op 16 februari 2022 op het spreekuur gezien. De deskundige komt op basis van de beschikbare medische informatie en de resultaten van het eigen onderzoek in haar rapport van 23 maart 2022 tot de conclusie dat het aannemelijk is dat bij eiser op 11 april 2020, maar ook ten tijde van het spreekuur, sprake is van chronische lage rugklachten bij status na lumbale hernia, chronische nek- en schouderklachten en PTSS met depressieve klachten. De deskundige komt voorts tot de conclusie dat de eerder opgestelde FML van 8 januari 2020 in grote lijnen adequaat en een juiste weergave van de belastbaarheid is van eiser. Wel ziet de deskundige aanleiding om een extra beperking op te nemen in de FML ten aanzien van het aspect 3.6.0, te weten het werken met stof, rook, gassen en dampen, met als toelichting dat dit wel incidenteel in lichte mate is toegestaan. Daarbij geeft de deskundige tevens aan dat sprake is van een beperking voor blootstelling aan boompollen. Tot slot komt de deskundige tot de conclusie dat er geen aanleiding is om uit te gaan van verdergaande of andersoortige beperkingen als gevolg van de psychische en lichamelijke klachten waar eiser (al langere tijd) mee kampt.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek. Eiser is zowel lichamelijk als psychisch onderzocht, er is een anamnese afgenomen en het dagverhaal is in kaart gebracht. Ook vindt de rechtbank dat in het rapport een duidelijke weergave is gegeven van alle beschikbare medische gegevens van eiser vanaf 2009 tot aan de datum van het spreekuur met de deskundige. Daarbij merkt de rechtbank in het bijzonder op dat medische informatie van de neuroloog Aerden, ten aanzien van de door eiser gestelde rugklachten, is betrokken in de beoordeling van de deskundige. Hetzelfde geldt voor de medische informatie van de GZ-psycholoog Hamoumi. Vervolgens heeft de deskundige haar conclusies ten aanzien van de door eiser ervaren lichamelijke en psychische klachten voldoende duidelijk uiteengezet aan de hand van de medische informatie, de dossierstukken van verweerder (onder meer rapportages van de verzekeringsartsen in dienst bij verweerder) en haar eigen bevindingen ten tijde van het spreekuur. Niet is gebleken dat de deskundige klachten van eiser over het hoofd heeft gezien. De deskundige heeft haar conclusies inzichtelijk en consistent gemotiveerd. Omdat de motivering van de deskundige de rechtbank overtuigend voorkomt, wordt het oordeel van de deskundige gevolgd.
6.4.
Eisers betoog dat zijn lichamelijke en psychische klachten door de deskundige zijn onderschat, slaagt niet. Uit de dossierstukken blijkt dat de deskundige op de hoogte was van alle klachten die eiser al langere tijd ervaart en daarbij is kenbaar alle medische informatie in de beoordeling betrokken. De deskundige zag daarin geen aanleiding om op de datum in geding uit te gaan van verdergaande of andersoortige beperkingen als gevolg van de door eiser ervaren lichamelijke en psychische klachten. Omdat er voldoende medische informatie over de psychische klachten van eiser aanwezig is, ziet de rechtbank geen aanleiding om – zoals door eiser is verzocht – een psychiater te benoemen als deskundige. De medische informatie van GGZ Delfland van 3 oktober 2022, die eiser pas na het deskundigenrapport heeft overgelegd, geeft de rechtbank geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in haar conclusie ten aanzien van de vastgestelde beperkingen als gevolg van de psychische draagkracht van eiser. Eiser heeft verwezen naar de daarin genoemde diagnoses en GAF-score. Deze waren echter ook al genoemd in de medische informatie van GGZ Delfland van 13 oktober 2021, die door de deskundige in haar beoordeling is betrokken. Hoewel eiser kan worden gevolgd in zijn betoog dat zijn GAF-score door de jaren heen is afgenomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om daaraan de betekenis toe te kennen die eiser wenst. Daarbij verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] , waaruit volgt dat het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te bieden voor een beoordeling van het beloop ervan. Het is niet bedoeld om daarmee beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen, dan wel om de arbeidsongeschiktheid te beoordelen. Ten aanzien van eisers rugklachten heeft de deskundige kennis genomen van de medische informatie van de neuroloog en op basis van alle beschikbare gegevens en het verzekeringsgeneeskundig onderzoek aannemelijk geacht dat eiser is aangewezen op rugsparende arbeid. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de deskundige onvoldoende waarde heeft gehecht aan de adviezen van de neuroloog ten aanzien van de rug. Daarbij overweegt de rechtbank dat het de taak, bevoegdheid en specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts is om in zaken zoals deze de uit de – objectiveerbare – ziekte en gebrek voortvloeiende beperkingen en mogelijkheden vast te stellen en de belastbaarheid in een FML vast te leggen.
Medische grondslag van bestreden besluit II
7.1.
Verweerder heeft het oordeel van de deskundige overgenomen en de FML daarmee in overeenstemming gebracht.Bij het opstellen van de nieuwe FML is door de verzekeringsarts b&b tevens rekening gehouden met de beperkingen die zijn vastgelegd in de FML die is opgesteld in het kader van de latere ziekmelding van eiser per 13 november 2020, vanwege de door hem aangegeven toename in klachten (zie overweging 1.3.).
7.2.
Aangezien de rechtbank uitgaat van de juistheid van het rapport van de deskundige en de verzekeringsarts b&b het deskundigenrapport heeft gevolgd bij het wijzigen van de FML, gaat de rechtbank ook uit van de juistheid van de FML. Dit betekent dat hetgeen eiser heeft aangevoerd, de rechtbank geen aanleiding geeft om van de gewijzigde medische beoordeling in beroep af te wijken.
Arbeidskundige grondslag van bestreden besluit II8. Op basis van de in beroep gewijzigde FML van 7 juni 2022 heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 14 juni 2022 de volgende functies geschikt geacht voor eiser: Wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en Assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071).
9.1.
Eiser betoogt in beroep dat hij ongeschikt is voor de functie Wikkelaar (SBC-code 267053), omdat hij tijdens deze functie zeer nauwkeurig en zeer geconcentreerd werkzaamheden moet verrichten. Daarmee wordt volgens hem een te hoge eis gesteld aan zijn belastbaarheid op het aspect 1.9.10. (concentratie en multitasken). Ook wordt hij in deze functie (te veel) blootgesteld aan stof, rook, gassen en dampen en dat overschrijdt zijn belastbaarheid ten aanzien van het aspect 3.6.0.
9.2.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de signaleringen in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) categoraal is ingegaan op de belasting van eiser ten aanzien van het aspect 1.9.10 (geen hoge eisen aan concentreren of multitasken). De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat in alle geduide functies – en daarmee dus ook de functie Wikkelaar – sprake is van werkzaamheden met een routinematig karakter, bestaande uit deelhandelingen die kort duren en elkaar steeds opvolgen. Daarnaast geldt volgens de arbeidsdeskundige b&b voor functies in opleidingsniveau 2 dat er geen hoge eisen worden gesteld aan concentratie en multitasken. Ook is de arbeidsdeskundige b&b categoraal ingegaan op het aspect 3.6.0 (blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen). Volgens de arbeidsdeskundige b&b zijn stof, rook, gassen en dampen niet kenmerkend in de geduide functies – en daarmee dus ook de functie Wikkelaar – , zodat geen sprake is van een overschrijding ten aanzien van het incidenteel in lichte mate toestaan van blootstelling daaraan.
9.3.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser op 12 januari 2023 nader gerapporteerd. In dit rapport staat vermeld dat er geen aanleiding wordt gezien om het standpunt ten aanzien van deze functie te wijzigen voor het aspect 1.9.10. Ook de beroepsgrond van eiser ten aanzien van het aspect 3.6.0 verandert het standpunt van de arbeidsdeskundige b&b niet. De arbeidsdeskundige b&b heeft een aanvullende toelichting gevraagd van de arbeidsdeskundig analist, waaruit volgt dat de blootstelling aan (loodvrij) soldeerdampen in deze functie minimaal is. De arbeidsdeskundige b&b heeft hiermee een nadere motivering gegeven ten aanzien van de belastbaarheid van eiser in deze functie.
9.4.
Hoewel eiser in een reactie op het nadere rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 12 januari 2023 nogmaals heeft aangegeven zich niet te kunnen verenigen met de conclusies van de arbeidsdeskundige b&b ten aanzien van deze functie, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan het uitgebreide en gemotiveerde standpunt van de arbeidsdeskundige b&b ten aanzien van de geschiktheid van eiser voor deze functie.
10.1.
Eiser betoogt verder dat hij ongeschikt is voor de functie Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180). Volgens hem wordt zijn belastbaarheid in deze functie overschreden ten aanzien van het aspect 5.7.1 (boven schouder actief zijn).
10.2.
Ook in dit geval is de arbeidsdeskundige b&b naar aanleiding van de signalering in het CBBS ingegaan op de belastbaarheid ten aanzien van het aspect 5.7.1 in deze functie. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat de functie geschikt is. Ondanks dat de frequentie van 10 hoog is in relatie tot de normaalwaarde van 2, is de duur van het boven schouder actief zijn echter 1 minuut. Daarom is de functie volgens de arbeidsdeskundige b&b geschikt te achten voor eiser. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b in het nader rapport van 12 januari 2023 gereageerd op de beroepsgrond van eiser. In dit rapport staat vermeld dat er geen aanleiding wordt gezien om het standpunt ten aanzien van deze functie te wijzigen voor het aspect 5.7.1. Opgemerkt wordt dat het eigenlijk handelingen van slechts enkele seconden betreft, maar dat de arbeidsdeskundig analist altijd dient te scoren vanaf één minuut achtereen, omdat het scoren op enkele seconden of minder dan een minuut niet mogelijk is. Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b ten aanzien een aanvullende toelichting gevraagd van de arbeidsdeskundig analist. Daaruit volgt dat het in deze functie mogelijk is om de bakjes met één hand te doen. Er zullen bakjes tussen zitten waarbij er toch even een tweede hand nodig is om te ondersteunen, maar dit kan ook worden opgelost door te gaan staan of een opstapje te gebruiken. Daaraan verbindt de arbeidsdeskundige b&b vervolgens de conclusie dat zowel de frequentie als de afstand van boven schouderhoogte actief zijn verlaagd/verminderd/opgeheven kan worden. Bovendien is de duurbelasting van slechts enkele seconden (tot maximaal één minuut) ruim onder de vijf minuten aaneen. De arbeidsdeskundige b&b heeft hiermee een nadere motivering gegeven ten aanzien van de belastbaarheid van eiser in deze functie.
10.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het uitgebreide en gemotiveerde standpunt van de arbeidsdeskundige b&b ten aanzien van de geschiktheid van eiser voor deze functie.
11.1.
Tot slot betwist eiser zijn geschiktheid voor de functie Assemblagemedewerker (SBC-code 267071), omdat hij in deze functie tijdens 4 werkuren 10 maal ongeveer 5 kilo achtereen moet tillen (aspect 4.14.2/4.15.0). Weliswaar wordt in deze functie het aantal kilo dat getild moet worden niet overschreden, maar er wordt per uur wel veelvuldig tot het maximum getild, zodat het op de weg van de arbeidsdeskundige b&b had gelegen om in overleg te treden met de verzekeringsarts b&b.
11.2.
Als gevolg van de signalering in het CBBS op het aspect 4.15.0 heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 14 juni 2022 nader onderbouwd waarom eiser geschikt is te achten voor deze functie. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat de mate en het tijdsaspect (frequentie en duur van het tillen) zodanig is dat de functie geschikt is. Vervolgens blijft de arbeidsdeskundige b&b in het nader rapport van 12 januari 2023 bij zijn standpunt dat de belastbaarheid niet wordt overschreden, omdat er in deze functie in 4 werkuren maximaal 10 maal ongeveer 5 kilo wordt getild. Volledigheidshalve heeft de arbeidsdeskundige b&b navraag gedaan bij de verzekeringsarts b&b en deze arts acht de belasting van eiser ten aanzien van het tillen acceptabel. Niet kan worden gesproken van een overschrijding van de belastbaarheid.
11.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van de arbeidsdeskundige b&b ten aanzien van de geschiktheid van eiser voor deze functie deugdelijk gemotiveerd. Dit betekent dat van een overschrijding van de belastbaarheid in deze functie als gevolg van het tillen geen sprake is.
12. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding heeft hoeven zien de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken. Ook anderszins is niet gebleken dat de arbeidsdeskundige beoordeling in beroep op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of onbegrijpelijk is, zodat verweerder die beoordeling terecht ten grondslag heeft gelegd aan bestreden besluit II.
Conclusie en gevolgen
13. Verweerder heeft terecht beslist dat eiser vanaf 2 februari 2022 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij op dat moment minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten. Hieruit volgt dat het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond is.
14. Omdat verweerder na het instellen van beroep door eiser bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Verweerder heeft bij het bestreden besluit II reeds de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar toegekend. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 2.511,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0.5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek en 0,5 punt voor het aanvullend beroepschrift tegen bestreden besluit II (analoog aan punt 12 van Bijlage A1 bij het Bpb), met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
15. De rechtbank ziet ook aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van beroep tot een bedrag van € 2.511,--;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van
mr.L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2023.
de rechteris verhinderdte ondertekenen
Griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513 en de uitspraak van 30 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3137.