ECLI:NL:RBDHA:2023:11285
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan de eiser. De maatregel van bewaring was op 12 maart 2023 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 11 juli 2023 een kennisgeving heeft gedaan over het voortduren van de bewaring, welke kennisgeving door de rechtbank als een beroep van de eiser wordt beschouwd. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 17 juli 2023 en geen zitting gehouden.
De rechtbank heeft overwogen dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft eerder al de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst in eerdere uitspraken. De rechtbank concludeert dat de kennisgeving van de staatssecretaris feitelijk onjuist was, omdat er nog een beroep aanhangig was. De rechtbank oordeelt echter dat deze te vroege kennisgeving niet in het nadeel van de eiser heeft gewerkt, maar veroordeelt de staatssecretaris wel in de proceskosten van de eiser.
De rechtbank heeft ook gekeken naar de voortvarendheid van de staatssecretaris in de uitzetting van de eiser, die al vijf maanden in bewaring verblijft. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de staatssecretaris niet voortvarend handelt en dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring zijn voldaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 837.