ECLI:NL:RBDHA:2023:11285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan de eiser. De maatregel van bewaring was op 12 maart 2023 opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 11 juli 2023 een kennisgeving heeft gedaan over het voortduren van de bewaring, welke kennisgeving door de rechtbank als een beroep van de eiser wordt beschouwd. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 17 juli 2023 en geen zitting gehouden.

De rechtbank heeft overwogen dat indien de maatregel van bewaring in strijd is met de Vreemdelingenwet of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond verklaard kan worden. De rechtbank heeft eerder al de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst in eerdere uitspraken. De rechtbank concludeert dat de kennisgeving van de staatssecretaris feitelijk onjuist was, omdat er nog een beroep aanhangig was. De rechtbank oordeelt echter dat deze te vroege kennisgeving niet in het nadeel van de eiser heeft gewerkt, maar veroordeelt de staatssecretaris wel in de proceskosten van de eiser.

De rechtbank heeft ook gekeken naar de voortvarendheid van de staatssecretaris in de uitzetting van de eiser, die al vijf maanden in bewaring verblijft. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de staatssecretaris niet voortvarend handelt en dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring zijn voldaan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 837.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20266

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

1. De staatssecretaris heeft op 12 maart 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
1.1.
Verweerder heeft de rechtbank op 11 juli 2023 van het voortduren van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.2.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten op 17 juli 2023 en bepaald dat een
onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 24 maart 2023. [2] Op het vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 4 mei 2023. [3] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 12 juli 2023. [4]
2.2.
Uit de uitspraak van 12 juli 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het
moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt,
rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring
sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 6 juli 2023) rechtmatig is.
Is de kennisgeving voldoende zorgvuldig?
3. Eiser betoogt dat de kennisgeving berust op een fout bij de staatssecretaris, omdat elke vier weken na elke uitspraak op een vervolgberoep een nieuw vervolgberoep wordt ingesteld door eiser. De laatste keer is op 29 juni 2023 een vervolgberoep ingesteld.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 [5] stelt de staatssecretaris de rechtbank na 75 dagen in kennis van het feit dat er gedurende langere termijn geen rechterlijke beoordeling heeft plaatsgevonden van het voortduren van de maatregel van bewaring. Hiermee wordt toepassing gegeven aan het gestelde in artikel 15, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn [6] waarin is bepaald dat de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring na “een lange periode van bewaring” moet worden onderworpen aan controle door de rechterlijke autoriteit. Onder een lange periode van bewaring wordt een periode van 3 maanden verstaan. [7] In dit geval was volgens de staatssecretaris die langere periode verstreken en heeft de staatssecretaris op 11 juli 2023 een kennisgeving aan de rechtbank verzonden.
3.2.
In de kennisgeving staat dat “een termijn van 75 dagen is verstreken zonder dat door of namens de vreemdeling beroep is ingesteld tegen het voortduren van de bewaring.” Dit is feitelijk onjuist, omdat door eiser op 29 juni 2023 nog een vervolgberoep is ingediend. Gelet hierop bestond er voor de staatssecretaris nog geen aanleiding een kennisgeving te verzenden. Zolang dit beroep door eiser niet wordt ingetrokken, is er immers op dat moment een beroep ingediend en is de voortduring van de bewaring nog aan de controle door de rechterlijke autoriteit onderworpen. Dat er op dat moment nog geen uitspraak was gedaan en het vooronderzoek al was gesloten, maakt dat niet anders.
3.3.
Dit betekent echter niet dat de staatssecretaris daarmee in het nadeel van eiser heeft gehandeld. Deze te vroege kennisgeving heeft immers hooguit tot gevolg dat de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring op een eerder moment wordt onderworpen aan controle door de rechterlijke autoriteit, dan is vereist op grond van de Terugkeerrichtlijn.
3.4.
Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten die eiser als gevolg van deze werkwijze heeft moeten maken. Eisers gemachtigde heeft hierdoor, terwijl het vorige vervolgberoep nog niet eens was afgerond, ook dit vervolgberoep in behandeling moeten nemen en gronden ingediend.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser?
4. Eiser voert aan dat hij nu al 5 maanden in bewaring verblijft. Uit de voortgangsrapportage blijkt niet dat de staatssecretaris zich er iets aan gelegen laat
liggen om een betere scan van de ID-kaart van betrokkene aan de laissez-passeraanvraag toe
te voegen. Afgaan op wat de staatssecretaris daarover in de voortgangsrapportage opneemt of beter gezegd niet opneemt dient bij de belangenafweging in het voordeel van eiser mee
te wegen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 7 juli 2023 blijkt ook dit keer niet dat door het ontbreken van een betere scan de laissez-passer aanvraag niet in behandeling is genomen, of dat de behandeling vertraging oploopt. Na de presentatie in persoon is op 8 juni en op 29 juni 2023 nog een schriftelijk rappel gestuurd aan de autoriteit van Sierra Leone. Daaruit blijkt dat de staatssecretaris wel voortvarend werkt aan de uitzetting.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eiser aangevoerde grond, ziet de rechtbank in de door de
staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan
de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Gelet op dat wat de rechtbank onder 3.1 tot en met 3.3 heeft overwogen, veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen , rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Vruwink - Eertink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 maart 2023, zaaknummer NL23.7469 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 4 mei 2023, zaaknummer NL23.12205 (niet gepubliceerd).
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 12 juli 2023, zaaknummer NL23.18859 (niet gepubliceerd).
5.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
6.Richtlijn 2008/115/EG.
8.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.