ECLI:NL:RBDHA:2023:11267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
AWB 23/7304 en AWB 23/7305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en beslistermijnen in bestuursrechtelijke procedure

Op 31 juli 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een asielaanvraag van een Syrische vreemdeling. De eiser had op 19 augustus 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke aanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde op 15 april 2023 dat de Staatssecretaris opnieuw moest beslissen op de aanvraag. Eiser stelde de Staatssecretaris in gebreke wegens het niet tijdig beslissen en stelde beroep in tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de wettelijke beslistermijn van zes maanden was verstreken en eiser rechtsgeldig in gebreke had gesteld. De rechtbank bepaalde dat de Staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moest nemen en dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang meer was. De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/7304 en AWB 23/7305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2023 in de zaak tussen

[naam] , opposant,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.S. Ilahi),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 19 augustus 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke aanvraag is afgewezen.
In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 april 2023 (NL20.18447) (ECLI:NL:RVS:2022:1119) is geoordeeld dat verweerder opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser.
Bij brief van 14 juni 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 3 juli 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze wettelijke beslistermijn is verstreken, dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (hierna: de Tijdelijke wet) is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft zich in twee uitspraken van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) uitgelaten over de verbindendheid van artikel 1 van de Tijdelijke wet voor zover dat artikel de mogelijkheid uitsluit dat in de asielprocedure de staatssecretaris een dwangsom verbeurt wanneer hij na ingebrekestelling niet tijdig een besluit neemt op een asielaanvraag (de bestuurlijke dwangsom) en dat de bestuursrechter bepaalt dat de staatssecretaris een in een uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt (de rechterlijke dwangsom). Naar het oordeel van de ABRvS is het uitsluiten van het verbeuren van een bestuurlijke dwangsom niet in strijd met het Unierecht. Dit betekent dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet binnen twee weken na ingebrekestelling alsnog een besluit neemt op de asielaanvraag van de vreemdeling. Het afschaffen van de rechterlijke dwangsom in asielzaken heeft de ABRvS wél in strijd met het Unierecht geacht. Artikel 1 van de Tijdelijk wet is in zoverre onverbindend.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepalen dat verweerder alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de ABRvS verweerder gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. De rechtbank ziet geen aanleiding daarover anders te oordelen.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
Het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Eiser verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat verweerder binnen twee weken na bekendmaking van deze uitspraak eiser nader gehoord dient te hebben. Aan dit verzoek is in de beslissing op het beroepschrift tegemoetgekomen door middel van toepassing van het 8+8-wekenmodel. Daarom is er geen spoedeisend belang meer bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u voor zover het de beslissing van de rechtbank over het beroep betreft, een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak voor zover het de beslissing van de voorzieningenrechter over de voorlopige voorziening betreft, staat geen rechtsmiddel open.