ECLI:NL:RBDHA:2023:11116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
21/7129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor verhuiskosten en woonkosten door gemeente Leiden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Sprakel, en het college van burgemeester en wethouders van Leiden, vertegenwoordigd door M. Stokkel. Eiseres had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten, woonkosten en inrichtingskosten, welke door verweerder zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen voor bijzondere bijstand zijn afgewezen op basis van de argumentatie dat de kosten niet noodzakelijk waren en niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht is. De rechtbank concludeert dat de verhuizing van eiseres niet noodzakelijk was en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de kosten voor verhuiskosten en woonkosten niet uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (Pw), waarin staat dat bijzondere bijstand kan worden verleend voor noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat haar situatie zodanig was dat zij recht had op bijzondere bijstand. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: M. Stokkel).

Inleiding

Bij afzonderlijke besluiten van 9 april 2021 heeft verweerder de aanvragen van eiseres voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten (primair besluit I), woonkosten (primair besluit II) en inrichtingskosten (primair besluit III) afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2021 heeft verweerder primair besluit II gewijzigd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten I en II. Bij besluit van 29 september 2021, verzonden op 5 oktober 2021, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I ongegrond verklaard (bestreden besluit I).
Bij besluit van 29 september 2021, verzonden op 30 september 2021, heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit II ongegrond verklaard (bestreden besluit II).
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is via een beeldverbinding vertegenwoordigd door [naam].

Overwegingen

Omvang van het geding
1. Uit het beroepschrift van eiseres blijkt dat haar beroep is gericht tegen het besluit op bezwaar van 29 september 2021 dat als bijlage bij het beroepschrift is gevoegd. Dit is het besluit op bezwaar dat is verstuurd op 5 oktober 2021 en dat betrekking heeft op bijzondere bijstand voor woonkosten. Uit de bewoordingen van het beroepschrift begrijpt de rechtbank – en namens eiseres is dit ter zitting bevestigd – dat tevens bedoeld is beroep in te stellen tegen het besluit op bezwaar van 29 september 2021 dat is verzonden op 30 september 2021. De rechtbank merkt het beroep daarom aan als gericht tegen zowel bestreden besluit I als bestreden besluit II. Verweerder heeft ter zitting laten weten hiertegen geen bezwaar te hebben.
2. Voor zover het beroepschrift gronden bevat die zijn gericht tegen de weigering van verweerder om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten toe te kennen, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De aanvraag voor bijzondere bijstand met betrekking tot deze inrichtingskosten is afgewezen bij primair besluit III. Niet gebleken is dat eiseres tegen dat besluit bezwaar gemaakt heeft. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres ermee ingestemd dat deze beroepsgronden onbesproken blijven.
Achtergrond van de zaak
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.1.
Eiseres woonde samen met haar zoon in [plaats 1]. Toen haar zoon ging studeren, kreeg eiseres geen kinderbijslag, kindgebonden budget en ALO-kop meer. De zoon van eiseres is op 17e jarige leeftijd gestopt met zijn studie, waardoor hij geen recht meer had op studiefinanciering. Het college van [plaats 1] heeft hem vervolgens een bijstandsuitkering naar de norm van een 18, 19 en 20-jarige toegekend.
3.2.
Eiseres ontvangt een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en in aanvulling daarop een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
3.3.
Eiseres is verhuisd naar de gemeente [plaats 2]. Zij heeft bijzondere bijstand aangevraagd voor verhuiskosten en voor woonkosten, waaronder ook de kosten van levensonderhoud van haar zoon zijn begrepen.
3.4.
Bij primair besluit I heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen, omdat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd volgens verweerder niet noodzakelijk waren en niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verhuizing van eiseres voorzienbaar was.
3.5.
Bij primair besluit II, zoals gewijzigd bij het besluit van 7 mei 2021, heeft verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand voor woonkosten en kosten voor levensonderhoud afgewezen. Voor de woonkosten en de daaruit voortvloeiende kosten kan eiseres volgens verweerder van de Belastingdienst huurtoeslag ontvangen en bij de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (BSGR) kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen aanvragen. De kosten die eiseres maakt om te voorzien in het levensonderhoud van haar zoon, zijn volgens verweerder algemeen noodzakelijke kosten die niet het gevolg zijn van bijzondere omstandigheden.
3.6.
Met de bestreden besluiten I en II heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft de motivering van primair besluit II gewijzigd, door erop te wijzen dat de mogelijkheid om huurtoeslag bij de Belastingdienst aan te vragen een voorliggende voorziening is. Verder was het volgens verweerder niet terecht dat eiseres werd gewezen op de mogelijkheid om kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen te vragen.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met de bestreden besluiten en vindt dat deze onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd zijn. Zij stelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke situatie. Eiseres wijst erop dat zij is verhuisd uit [plaats 1] omdat zij met die gemeente problemen ervoer bij het verkrijgen van bijstand en omdat haar zoon in [plaats 2] op de wachtlijst stond voor een beschermd wonen-plek. Zij bestrijdt dat zij kon reserveren voor de kosten die met deze verhuizing gemoeid waren, omdat de bijstandsuitkeringen die zij en haar zoon ontvangen daarvoor niet toereikend zijn. Volgens eiseres is het bedrag dat zij maandelijks aan bijstand ontvangt te laag om te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud voor haarzelf en haar zoon, terwijl er bij de vaststelling van de bijstandsuitkering van haar zoon wel van uit is gegaan dat eiseres hem financieel zal ondersteunen. Eiseres stelt dat zij en haar zoon maandelijks bijna tweehonderd euro tekort komen. Bij de gehanteerde normbedragen voor bijstandsuitkeringen is de menselijke maat uit het oog verloren, aldus eiseres.
Het juridisch kader
5. Voor de beoordeling van dit beroep zijn de volgende bepalingen van belang.
5.1.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
Bijzondere bijstand voor verhuiskosten
6.1.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij verweerder een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Dat iemand al dan niet de mogelijkheid heeft gehad om te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, wordt beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [1]
6.2.
Volgens vaste rechtspraak worden verhuiskosten gerekend tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. [2]
6.3.
Tussen partijen is in geschil of de verhuizing van eiseres noodzakelijk was en of sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor bijzondere bijstand voor de verhuiskosten moet worden verstrekt.
6.4.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres de aanvraag voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten heeft ingediend bij verweerder en niet bij het college van Alphen aan den Rijn, waar zij voorheen woonde. Volgens vaste rechtspraak is echter de vertrekkende gemeente bevoegd tot het in behandeling nemen van een aanvraag voor bijzondere bijstand in verband met verhuiskosten. [3] Dat betekent dat eiseres op grond van artikel 40, eerste lid, van de Pw jegens verweerder niet met succes aanspraak kon maken op bijzondere bijstand voor verhuiskosten. Reeds daarom heeft verweerder de hiertoe strekkende aanvraag van eiseres mogen afwijzen. In aanvulling daarop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de verhuiskosten van eiseres geen noodzakelijke kosten zijn die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de noodzakelijkheid van de verhuizing niet aannemelijk is geworden. Hoewel het begrijpelijk is dat eiseres naar [plaats 2] wilde verhuizen omdat haar zoon daar beschermd kon wonen, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat in dit geval geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing maar van een verhuizing die berust op een vrije keuze van eiseres. Verweerder heeft voorts in aanmerking mogen nemen dat niet in geschil is dat eiseres al geruime tijd op zoek was naar een andere woning, zodat van haar verlangd mocht worden dat zij hiervoor geld opzij zou zetten. De rechtbank volgt eiseres niet voor zover zij betoogt dat zij door haar beperkte inkomsten niet kon sparen. Dit betoog van eiseres richt zich feitelijk tegen het normbedrag van de bijstandsuitkering zoals dit door de wetgever is vastgelegd in de Pw. Dit normbedrag wordt in beginsel geacht toereikend te zijn om in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Onder zeer bijzondere omstandigheden is verhoging van de bijstand op grond van artikel 18 van de Pw mogelijk. De enkele omstandigheid dat eiseres, naar zij stelt, niet kan rondkomen van de aan haar verleende bijstand is onvoldoende voor een verhoging van de haar toegekende bijstand. [4] Het betoog slaagt niet.
Bijzondere bijstand voor woonkosten en kosten levensonderhoud zoon
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor woonkosten en de kosten van levensonderhoud van haar zoon mogen afwijzen. Eiseres heeft niet betwist dat voor de woonkosten een voorliggende voorziening beschikbaar is in de vorm van huurtoeslag. Met betrekking tot de kosten van levensonderhoud van de zoon van eiseres, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het bij deze kosten gaat om algemene bestaanskosten, die in beginsel moeten worden voldaan uit de algemene bijstand. Voor dergelijke kosten is de bijzondere bijstand niet bedoeld, nu die wordt verleend voor noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is in het geval van eiseres niet gebleken. Zoals hiervoor is overwogen, wordt de bijstandsnorm in beginsel geacht toereikend te zijn om in de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. Dat eiseres het daarmee in algemene zin oneens is, leidt niet tot een ander oordeel.
7.1.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen bijzondere bijstand aan eiseres toegekend voor haar woonkosten en de kosten van levensonderhoud van haar zoon.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 juni 2014, ECLl:NL:CRVB:2014:2191.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2813.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:106.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 12 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:544.