ECLI:NL:RBDHA:2023:11098
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres had haar aanvraag op 4 mei 2022 ingediend, en de staatssecretaris had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 een beslistermijn van 90 dagen, die met drie maanden was verlengd. Dit betekende dat er uiterlijk op 2 november 2022 een besluit genomen had moeten worden. Aangezien dit niet is gebeurd, heeft eiseres op 8 november 2022 rechtsgeldig verweerder in gebreke gesteld en op 2 juni 2023 het beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
Eiseres verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog een besluit te nemen en een rechterlijke dwangsom op te leggen voor elke dag dat hij in gebreke blijft. De rechtbank legt verweerder een termijn van twintig weken op om alsnog een besluit bekend te maken, omdat er bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en legt een dwangsom van € 100 per dag op voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 418,50 en het griffierecht van € 184.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en draagt verweerder op om binnen twintig weken alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres.