In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 26 februari 2022 ingediend, en volgens de wet moest er binnen zes maanden een beslissing worden genomen. De Staatssecretaris had echter de beslistermijn met negen maanden verlengd, wat resulteerde in een uiterste beslisdatum van 26 mei 2023. Eiser heeft op 31 mei 2023, na het verstrijken van deze termijn, de Staatssecretaris in gebreke gesteld en beroep ingesteld.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft besloten dat de Staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 11 juli 2023. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Dit alles is in overeenstemming met de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000.