ECLI:NL:RBDHA:2023:11091

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20424
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en onjuiste grondslag van ophouding met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, stelde dat hij op onjuiste grondslag was opgehouden, aangezien hij op het moment van ophouding nog geen asielaanvraag had ingediend. De rechtbank constateerde dat verweerder erkende dat eiser op onjuiste grondslag was opgehouden, maar oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitviel. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op rechtsgeldige wijze was opgelegd en dat de termijn van inbewaringstelling niet langer was dan de wettelijk toegestane zes uur. Eiser had ook niet voldoende onderbouwd dat een lichter middel toepasbaar was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20424

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.C.A. Koen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op
17 juli 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 18 juli 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 20 juli 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser stelt dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. Artikel 50a van de Vw geeft de bevoegdheid om vreemdelingen met rechtmatig verblijf in Nederland op te houden. Eiser was op het moment van ophouding niet rechtmatig in Nederland, aangezien hij op dat moment nog geen asielaanvraag had ingediend. Volgens eiser leidt dit tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring, nu de belangen die met de maatregel worden gediend niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek in het voortraject. Ter onderbouwing wijst hij op de uitspraak van de Afdeling [2] van 18 maart 2022. [3]
3. Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat eiser op onjuiste grondslag is opgehouden. De rechtbank constateert dat hiermee sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. Verder stelt de rechtbank vast dat de grondslag van de maatregel van bewaring en de daaraan ten grondslag gelegde zware en lichte gronden niet zijn bestreden in beroep. Ook ambtshalve [4] is de rechtbank niet gebleken dat deze onjuist zijn en leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel. Dit maakt dat een risico op onttrekking aan het toezicht is gegeven. Daar komt bij dat op eiser al langer een vertrekplicht rust waar hij geen gevolg aan heeft gegeven.
Oplegging maatregel van bewaring
4. Voorts stelt eiser dat de maatregel van bewaring niet tijdig is opgelegd. De maatregel is opgelegd op 7 juli 2023 om 16.30 uur terwijl de digitale handtekening is geplaatst om 17.59 uur. De opgelegde maatregel is daardoor onrechtmatig. Ook kan niet worden vastgesteld dat de inbewaringstelling heeft plaatsgevonden binnen de wettelijke termijn van 6 uur na aanvang van de ophouding. Ter vergelijking wijst eiser daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2021. [5]
5. Uit het dossier blijkt dat eiser de maatregel van bewaring voorzien van een natte handtekening uitgereikt heeft gekregen. Gelet op het vorenstaande is rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring op rechtsgeldige wijze aan eiser is opgelegd en uitgereikt. Ook stelt de rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat eiser op 7 juli 2023 om 11:15 uur is opgehouden. Eiser is vervolgens op dezelfde datum om 16:30 uur in bewaring gesteld, wat maakt dat de ophouding niet langer dan de toegestane zes uur heeft geduurd.
Lichter middel
6. Eiser meent dat verweerder hem tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling te algemeen heeft bevraagd over het opleggen van een lichter middel. Hij kon uit de vraagstelling niet opmaken dat hij in dat kader omstandigheden moest aandragen. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2020. [6]
7. Bij aanvang van het gehoor is aan eiser meegedeeld dat hij tijdens het gehoor in de gelegenheid zou worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen op het voornemen om hem in bewaring te stellen. Vervolgens is eiser uitvoerig gehoord over aspecten die van belang zijn voor de vraag of een inbewaringstelling noodzakelijk is of dat er een lichter middel toepasselijk is, zoals verweerder voldoende heeft gemotiveerd in het verweerschrift. Afsluitend is eiser gevraagd of hij nog iets aan te voeren heeft wat maakt dat de maatregel niet opgelegd zou moeten worden. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat het eiser voldoende duidelijk is gemaakt dat hij feiten en omstandigheden mocht aanvoeren die maken dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van de bewaringsmaatregel en had kunnen volstaan met een lichter middel. Voorts maakt eiser in zijn beroepsgronden ook niet concreet wat hij in het kader van het lichter middel nog meer naar voren had willen brengen tijdens het gehoor. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op het onttrekkingsrisico, voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om dit risico te ondervangen.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Als gevolg van het geconstateerde gebrek veroordeelt de rechtbank verweerder wel in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837 (achthonderdzevenendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.