In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was sinds 21 december 2022 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen tijdige verzwaarde belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging, die volgens de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) na zes maanden inbewaringstelling moet plaatsvinden, niet tijdig was uitgevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring vanaf 19 juni 2023 onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en de staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.800,- aan de eiser voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, met mr. A.E. Geçer als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.