ECLI:NL:RBDHA:2023:11059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
NL23.20417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was sinds 21 december 2022 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat er geen tijdige verzwaarde belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging, die volgens de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) na zes maanden inbewaringstelling moet plaatsvinden, niet tijdig was uitgevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring vanaf 19 juni 2023 onrechtmatig was. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en de staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 3.800,- aan de eiser voor de onrechtmatige detentie. Daarnaast zijn de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, met mr. A.E. Geçer als griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20417

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Verweerder heeft op 2 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 14 juli 2023 van de voortduring van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Mr. H. Drenth heeft hier als waarnemer van de gemachtigde van eiser op gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 21 juli 2023 met behulp van telehoren. Eiser is verschenen in het detentiecentrum Rotterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.O. Augustinus. Ter zitting is een aanvang gemaakt met horen. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst, omdat de tolk en de (waarnemer van de) gemachtigde van eiser niet aanwezig waren.
De behandeling van het beroep is hervat ter zitting van 26 juli 2023. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij de maatregel van bewaring toetst sinds het sluiten van het vorige onderzoek. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring al eerder getoetst. Uit de uitspraak van 8 mei 2023 (in de zaak NL23.11378) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 4 mei 2023 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiser tegen het besluit om de maatregel te verlengen (het verlengingsbesluit) door de rechtbank is getoetst in de uitspraak van 19 juli 2023 (in de zaak NL23.19321, ECLI:NL:RBDHA:2023:10634). Bij die toets is ook betrokken of de belangenafweging in het kader van het verlengingsbesluit tijdig heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft in die uitspraak geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het verlengingsbesluit op enig moment onrechtmatig is geweest. Uit die uitspraak blijkt niet dat de rechtbank het voortduren van de maatregel van bewaring in haar oordeel heeft betrokken.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft na 17 mei 2023 pas op 29 juni 2023 weer gerappelleerd op de laissez-passer (lp) aanvraag. Daarnaast heeft verweerder te lang gewacht met het plannen van een vlucht na afgifte van de lp. Eiser stelt daarnaast dat er onvoldoende zicht op uitzetting bestaat. Eiser betwist dat er op 11 juli 2023 een lp is afgegeven omdat deze informatie niet is opgenomen in de voortgangsrapportage van 10 juli 2023.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Verweerder voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser en heeft ook regelmatig op de lp-aanvraag gerappelleerd. Daarnaast heeft de verweerder meermaals gepoogd eiser te presenteren bij diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.
4.2
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. In geval van eiser bestaat een reëel zicht op uitzetting naar Marokko. Uit de vluchtaanvraag van 14 juli 2023 blijkt dat er een vlucht is aangevraagd en dat de lp tot 11 augustus 2023 geldig is. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor eiser een vlucht geboekt is en dat deze vlucht gepland staat op 27 juli 2023. De vluchtinformatie is door verweerder ook in het digitale dossier geplaatst.
Tijdige verzwaarde belangenafweging
5. Eiser betoogt dat hij sinds 21 december 2022 in vreemdelingenbewaring verblijft en dat de maatregel inmiddels langer dan zes maanden voortduurt. Eiser stelt dat verweerder de belangen niet tijdig heeft afgewogen door pas op 10 juli 2023, na het verstrijken van de termijn van zes maanden, de zaak van eiser te beoordelen.
5.1
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat het standpunt van eiser betreffende de tijdigheid van de belangenafweging al is getoetst door de rechtbank in de uitspraak van 19 juli 2023 (in de zaak NL23.19321). Verweerder stelt dat dit standpunt van eiser niet nogmaals getoetst kan worden door de rechtbank.
5.2
De rechtbank vat het beroep van eiser op als een beroep op de verzwaarde belangenafweging zoals bedoeld in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (VC 2000). Zoals al vastgesteld in rechtsoverwegingen 2 en 3, toetst de rechtbank in het onderhavige beroep het voortduren van de maatregel van bewaring. In de eerdere procedure tegen het verlengingsbesluit heeft de rechtbank alleen de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit getoetst. De verzwaarde belangenafweging is ook een handeling die voor het nemen van het verlengingsbesluit plaats had moeten vinden (zie hierna 5.3.) en valt dus niet onder de reikwijdte van het verlengingsbesluit. Dit betekent dat de beroepsgrond van eiser in deze procedure beoordeeld zal worden.
5.3
De rechtbank stelt vast dat eiser op 21 december 2022 in vreemdelingenbewaring is gesteld op grond van artikel 59b van de Vw 2000. Op 2 januari 2023 is eiser aaneengesloten in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000. Volgens het beleid van verweerder, zoals neergelegd in paragraaf A5/6.8 van de VC 2000, is verweerder na een aaneengesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring, gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. De gehele periode van inbewaringstelling, ook indien de vreemdeling krachtens verschillende grondslagen in bewaring heeft gezeten, dient hij bij deze belangenafweging te betrekken. Eiser bevond zich op 19 juni 2023 zes maanden aaneengesloten in vreemdelingenbewaring. Verweerder was dus gehouden op die datum een verzwaarde belangenafweging te maken. Nu die belangenafweging in verband met kenbaarheid en toetsbaarheid uit de maatregel dient te blijken, is eiser door het achterwege laten daarvan in zijn belangen geschaad. Dit heeft tot gevolg dat de inbewaringstelling van eiser vanaf het moment van het verstrijken van de vorengenoemde zesmaandentermijn onrechtmatig is (vgl. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292).
6. Het beroep is daarom gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf 19 juni 2023 onrechtmatig. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel van bewaring. Wat verder nog door eiser is aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking.
7. Nu de maatregel onrechtmatig heeft voortgeduurd is er aanleiding eiser een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen dat de maatregel onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Eiser komt een schadevergoeding toe van in totaal € 3.800,- (38 dagen in het detentiecentrum Rotterdam à € 100,-).
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift (beroepsgronden), met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 26 juli 2023;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.800,- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.