ECLI:NL:RBDHA:2023:10634

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verlenging van de maatregel van bewaring van een vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 januari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd, welke op 30 juni 2023 met maximaal twaalf maanden werd verlengd. Eiser heeft tegen dit verlengingsbesluit beroep ingesteld, waarbij hij ook om schadevergoeding vroeg. De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris tijdig de belangen heeft afgewogen en dat er zicht op uitzetting naar Marokko bestaat, vooral nu er een laissez-passer (lp) is verstrekt. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring kan worden voortgezet, omdat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting en er voldoende gronden zijn voor de bewaring. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19321

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. M. Weerman).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 2 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eerdere beroepen tegen het opleggen dan wel voortduren van deze maatregel zijn ongegrond verklaard.
Bij besluit van 30 juni 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd (verlengingsbesluit) op grond van artikel 56, zesde lid, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser heeft laten vertegenwoordigen door mr. H. Drenth, als waarnemer van zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Via artikel 94, zevende lid, eerste volzin, van die wet geldt hetzelfde voor het verlengingsbesluit. Voor de verlenging van de maatregel van bewaring geldt verder op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd indien de verwijdering, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
1.1
De staatssecretaris moet in het verlengingsbesluit conform het beleid van paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) nagaan of er voldaan is aan de voorwaarden voor verlenging, of er nog voldoende gronden voor de bewaring zijn, of de bewaring voor de vreemdeling onevenredig bezwarend is en of er zicht op uitzetting bestaat. Als dit voldoende is gemotiveerd, wordt hiermee voldaan aan alle uit de Terugkeerrichtlijn en het arrest Mahdi voortvloeiende vereisten voor het nemen van een verlengingsbesluit.
Bewaringsgronden
2. In het verlengingsbesluit staat dat eiser op 2 januari 2023 in bewaring is gesteld, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en/of omdat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Vervolgens staat in het verlengingsbesluit dat de volgende gronden voor bewaring uit artikel 5.1b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) ten grondslag aan het besluit tot verlening van de bewaringstermijn:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Uit het arrest van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) volgt dat de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel de uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarden voor bewaring ambtshalve toetst.
Geen tijdige belangenafweging
4. Eiser stelt dat gelet op de aaneengesloten periode van inbewaringstelling vanaf 21 december 2022 de staatssecretaris niet tijdig de belangen heeft afgewogen door pas op 30 juni 2023 na het verstrijken van de termijn van zes maanden de zaak van eiser te beoordelen. Verder stelt eiser dat ook indien de termijn op 2 januari 2023 aanvangt, de termijn op 30 juni 2023 is verstreken en het verlengingsbesluit een dag te laat is genomen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat iedere bewaringsmaatregel waarin andere vereisten worden gesteld dan de daaraan voorafgaande bewaringsmaatregel geldt als een nieuwe maatregel tot inbewaringstelling. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] maakt dit dat voor de nieuwe inbewaringstelling ook weer een nieuwe termijn begint te lopen. De duur van de maatregel van bewaring wordt daarom berekend vanaf het moment van de oplegging van de nieuwe maatregel op 2 januari 2023. Bij een verlengingsbesluit als bedoeld in artikel 59, zesde lid, Vw 2000 wordt bovendien conform paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) de periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw buiten beschouwing gelaten. De periode van inbewaringstelling op grond van artikel 59a of artikel 59b Vw 2000 telt niet mee, omdat deze inbewaringstelling niet uitzetting als doel heeft. Nu de staatssecretaris op 30 juni 2023 het verlengingsbesluit heeft genomen, is deze tijdig genomen en heeft de belangenafweging tijdig plaatsgevonden. Dit betreft namelijk de laatste dag van de zes maandentermijn en dus is eiser voorafgaand aan het verstrijken van de zes maanden bewaring middels het verlengingsbesluit van de verlenging op de hoogte gesteld.
Grondslag en bewaringsgronden
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat eiser nog steeds valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt. De zware en lichte gronden 3a, 4a, 4c en 4d, zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om het verlengingsbesluit te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Immers eiser is Nederland niet op voorgeschreven wijze binnengekomen, dan wel heeft hij daartoe een poging gedaan. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over geldige grensoverschrijdingsdocumenten (3a). Verder is niet gebleken dat eiser melding heeft gemaakt van zijn illegaal verblijf bij de Korpschef, waardoor niet is voldaan aan artikel 4:39 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (4a). Ook heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats noch beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan (4c en 4d). De staatssecretaris heeft terecht gemotiveerd dat hierdoor het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Zware gronden 3b en 3c kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet aan eiser worden tegengeworpen nu de staatssecretaris deze gronden in het verlengingsbesluit onvoldoende heeft gemotiveerd.
Voorwaarden voor de verlenging van de maatregel
6. Eiser stelt verder dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging van de inbewaringstelling nu uit de voortgangsrapportage blijkt dat eiser tweemaal is gepresenteerd in mei. Eiser stelt dat hij hiermee voldoende heeft meegewerkt aan zijn uitzetting.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat in het geval van eiser is voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging zoals neergelegd in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000. Uit het voortgangsrapportage blijkt immers dat eiser heeft geweigerd mee te werken aan de op 22 maart 2023, 3 mei 2023 en 31 mei 2023 geplande presentaties in persoon bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. Op 3 mei 2023 en 31 mei 2023 is eiser inderdaad wel verschenen voor de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko maar heeft hij vervolgens geweigerd om in gesprek te gaan waardoor de presentaties geen doorgang konden vinden. Verder blijkt uit het verslag van het vertrekgesprek van 23 juni 2023 dat eiser heeft aangegeven ook niet te zullen meewerken aan de op 5 juli 2023 geplande presentatie. Ook blijkt uit de vertrekgesprekken die met eiser zijn gevoerd dat hij niet wil terugkeren naar Marokko en dat hij zelf geen acties heeft ondernomen om aan de juiste documentatie te komen. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande blijkt dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting naar Marokko. Eisers stelling ter zitting dat er inmiddels een laissez-passer (lp) voor eiser is afgegeven waardoor achteraf bezien de presentaties zinloos en onnodig waren en eiser daarom niet kan worden tegengeworpen dat hij niet (volledig) heeft meegewerkt, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat er niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlenging. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser niet heeft meegewerkt terwijl dat wel van hem verwacht mocht worden.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting in individuele zin bestaat waardoor de staatssecretaris ten onrechte is overgegaan tot de verlenging van de bewaring. Hierbij is volgens eiser van belang of een lp kan worden afgegeven ondanks de weigering van eiser om mee te werken aan een presentatie in persoon. Kennelijk ziet de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko, ondanks de nationaliteitsbevestiging d.d. 8 maart 2023, geen reden om een lp af te geven. Om te kunnen oordelen over de rechtmatigheid van
het voortduren van de verlengde bewaringsmaatregel is volgens eiser dan ook van belang om te weten op welke termijn verweerder verwacht dat de Marokkaanse autoriteiten in casu wel over gaan tot verstrekking van een lp dan wel welke afspraken er zijn
gemaakt om met gevallen als in casu om te gaan. Het gaat om gedwongen uitzetting en of eiser wel of niet meewerkt is uiteindelijk niet van belang als die gedwongen uitzetting helemaal niet gerealiseerd kan worden. Ter zitting is namens eiser toegelicht dat de inmiddels op 11 juli 2023 afgegeven lp voorgaande niet anders maakt, nu de lp niet zichtbaar is in het dossier en dus niet toetsbaar voor eiser. Verder is er volgens eiser door de staatssecretaris onvoldoende voortvarend aan de uitzetting gewerkt door bij de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko onvoldoende aan te dringen op verstrekking van een lp, gelet op de nationaliteitsbevestiging.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De staatssecretaris voert regelmatig vertrekgesprekken met eiser en heeft ook regelmatig op de lp-aanvraag gerappelleerd. Daarnaast heeft de staatssecretaris meermaals gepoogd eiser te presenteren bij diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko. Uit de brief van de staatssecretaris van 13 juli 2023 blijkt dat de Marokkaanse autoriteiten op 11 juli 2023 een lp hebben verstrekt aan eiser. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de staatssecretaris dat op 11 juli 2023 een lp is verstrekt. Ter zitting is nog aangegeven dat de staatssecretaris bezig is met het regelen van de vlucht naar Marokko. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Verder bestaat er naar het oordeel van de rechtbank in zijn algemeenheid ten aanzien van Marokko een reëel zicht op uitzetting. De rechtbank ziet geen reden dat dit voor eiser in het bijzonder anders zou zijn. Zeker niet nu er op 11 juli 2023 voor eiser een lp is verstrekt.
Lichter middel
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser waaruit blijkt dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem berustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om (alsnog) de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen [2] . De staatssecretaris heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij. Ook heeft de staatssecretaris terecht overwogen dat het feit dat eiser wil trouwen met zijn vriendin de bewaring niet onevenredig bezwarend maakt.
Verzwaarde belangenafweging
9. Eiser stelt dat onder de gegeven omstandigheden kan worden geconcludeerd dat het belang van de staatssecretaris om de maatregel voort te zetten niet langer opweegt tegen de persoonlijke belangen van eiser om in vrijheid te worden gesteld.
9.1.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, oordeelt de rechtbank dat er geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris gesteld dat ‘bij afweging van alle betrokken belangen’ geen aanleiding bestaat om te maatregel niet langer te laten voortduren.
De staatssecretaris heeft de totale duur van de inbewaringstelling (gerekend vanaf 21 december 2022) wellicht niet expliciet bij de belangenafweging betrokken, echter naar het oordeel van de rechtbank valt de belangenafweging in zijn algemeenheid terecht in het voordeel van de staatssecretaris uit. De staatssecretaris heeft hierbij zwaar gewicht mogen toekennen aan de weigerachtige houding van eiser ten aanzien van zijn uitzetting. Door eiser zijn ook voor het overige geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht, waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien voor de conclusie dat de bewaring niet langer kan voortduren.
10. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het verlengingsbesluit niet rechtmatig is. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2248.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674.