ECLI:NL:RBDHA:2023:10932

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) voor niet-woningen en de kwalificatie van een woning in aanbouw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) voor het jaar 2021. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak aan [adres] te [plaatsnaam], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland was opgelegd. De aanslag was vastgesteld naar het tarief voor niet-woningen, omdat er volgens de verweerder nog geen sprake was van een woning in aanbouw. Eiser stelde echter dat er al werkzaamheden waren verricht die kwalificeren als een woning in aanbouw, en dat het lagere woningtarief van toepassing zou moeten zijn.

Tijdens de zitting op 15 mei 2023 is eiser verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door D. van den Berg en mr. J.I. van der Zanden. De rechtbank heeft overwogen dat voor de tariefstelling van de OZB een onderscheid wordt gemaakt tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en die niet in hoofdzaak tot woning dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar voorbereidend werk is verricht, maar dat er nog geen sprake is van een bouwsel dat kan worden aangemerkt als woning in aanbouw. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat een woning in aanbouw reeds kwalificeert als woning indien de feitelijke bouwkundige werkzaamheden zijn aangevangen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de aanslag OZB terecht naar het tarief voor niet-woningen was opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/1357

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

30 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 februari 2022 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) voor het jaar 2021 (de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 mei 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door D. van den Berg en mr. J.I. van der Zanden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak aan de [adres] te [plaatsnaam] (het object).
2. Verweerder heeft aan eiser wegens eigendom van bouwgrond een aanslag OZB opgelegd naar het tarief van niet-woningen voor een bedrag van € 731,72. De waarde van het object is per waardepeildatum 1 januari 2020 naar toestandsdatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 142.000.
3. Bij uitspraak op bezwaar is het bezwaar van eiser tegen de aanslag ongegrond verklaard.
4. In geschil is of verweerder de aanslag terecht heeft vastgesteld naar het tarief voor niet-woningen. De waarde van het object is niet in geschil.
5. Eiser stelt dat sprake is van een woning in aanbouw zodat het lagere woningtarief van toepassing is. Hij heeft aangevoerd dat de werkzaamheden voor de bouw van de woning al zijn aangevangen in 2020. In oktober 2020 is gestart met de aanleg van de riolering en het bouwrijp maken van de bouwgrond en begin december 2020 is begonnen met het boren van de warmte koude opslag.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat nog geen sprake is van een woning in aanbouw maar van bouwgrond. Volgens verweerder zijn er nog geen heipalen of fundering geplaatst zodat nog niet met bouwwerkzaamheden van de woning is begonnen.
7. Voor de tariefstelling voor de OZB wordt op grond van artikel 220f van de Gemeentewet een onderscheid gemaakt tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen (woningen) en onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen (niet-woningen). Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een woning in aanbouw reeds kwalificeert als woning. [1]
8. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 12 augustus 2005 [2] geoordeeld dat voor de vraag welk tarief van toepassing is, een onroerende zaak is te beschouwen als een woning in aanbouw indien tot die onroerende zaak een onvoltooid bouwsel behoort en die onroerende zaak na de voltooiing ervan in hoofdzaak zal dienen tot woning. Uit het arrest van 21 januari 2022 [3] volgt dat sprake is van een woning in aanbouw als de (feitelijke) bouwkundige werkzaamheden die tot de stichting van die woning leiden, zijn aangevangen.
9. Gelet op het voorgaande is een onroerende zaak voor de heffing van OZB als woning in aanbouw aan te merken indien sprake is van een bouwsel en van een woonbestemming. Van een bouwsel is pas sprake als een aanvang is gemaakt met de (feitelijke) bouwkundige werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval nog geen sprake van een bouwsel. Er zijn wel (voorbereidende) werkzaamheden verricht op de bouwgrond, maar van een bouwsel dat kan worden aangemerkt als woning in aanbouw is nog geen sprake.
10. Omdat nog geen sprake is van een woning in aanbouw, is de aanslag OZB terecht naar het tarief voor niet-woningen opgelegd. Het beroep is dan ook ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. Postema, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Heel griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1996/97, 25 037, nr. 3 (MvT), blz. 20.