ECLI:NL:RBDHA:2023:10932
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) voor niet-woningen en de kwalificatie van een woning in aanbouw
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de aan eiser opgelegde aanslag onroerende-zaakbelasting (OZB) voor het jaar 2021. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak aan [adres] te [plaatsnaam], heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland was opgelegd. De aanslag was vastgesteld naar het tarief voor niet-woningen, omdat er volgens de verweerder nog geen sprake was van een woning in aanbouw. Eiser stelde echter dat er al werkzaamheden waren verricht die kwalificeren als een woning in aanbouw, en dat het lagere woningtarief van toepassing zou moeten zijn.
Tijdens de zitting op 15 mei 2023 is eiser verschenen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door D. van den Berg en mr. J.I. van der Zanden. De rechtbank heeft overwogen dat voor de tariefstelling van de OZB een onderscheid wordt gemaakt tussen onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen en die niet in hoofdzaak tot woning dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er weliswaar voorbereidend werk is verricht, maar dat er nog geen sprake is van een bouwsel dat kan worden aangemerkt als woning in aanbouw. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat een woning in aanbouw reeds kwalificeert als woning indien de feitelijke bouwkundige werkzaamheden zijn aangevangen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de aanslag OZB terecht naar het tarief voor niet-woningen was opgelegd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.