ECLI:NL:RBDHA:2023:10748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
NL23.15327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De rechtbank heeft op 17 juli 2023 uitspraak gedaan zonder zitting, op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had eerder een verzoek ingediend om vrijstelling van griffierecht, wat door de rechtbank voorlopig was toegewezen en nu definitief is toegewezen, waardoor er geen griffierecht wordt geheven.

De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiseres had haar aanvraag ingediend op 20 oktober 2022, en de ontvangstbevestiging was gedateerd op 10 november 2022. De wettelijke beslistermijn was op 26 april 2023 verstreken, en op 5 mei 2023 is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft tijdig beroep ingesteld op 23 mei 2023, waardoor het beroep gegrond is verklaard.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres ter hoogte van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.15327

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: L. el Razouki).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de voor haar door [naam referent] (referent) ingediende aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Van de indiener van een beroepschrift bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven. Eiseres heeft het verzoek gedaan om hiervan te worden vrijgesteld. Eerder heeft de rechtbank dit verzoek voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiseres naar voren heeft gebracht over haar inkomen, en gelet op het door haar ondertekende formulier, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen. Van eiseres zal dan ook geen griffierecht worden geheven.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. In het dossier bevindt zich een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 8 september 2022 waarin referent namens eiseres een aanvraag doet om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Het bijgevoegde formulier “Aanvraag voor een ‘machtiging tot voorlopig verblijf - nareis asiel' (647) is door referent ondertekend op 20 oktober 2022. De ontvangstbevestiging die zich in het dossier bevindt van deze aanvraag is gedateerd op 10 november 2022. In het verweerschrift stelt verweerder zich echter op het standpunt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht is ingesteld, omdat de wettelijke beslistermijn in dit geval op 26 april 2023 is verstreken. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat eiseres op 28 oktober 2022 de aanvraag heeft ingediend. Het doet de rechtbank dan ook voorkomen dat uit de systemen van verweerder is gebleken dat de aanvraag al op 28 oktober is ontvangen, van deze datum gaat de rechtbank dan ook uit.
4. Verweerder moet op grond van artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter verlengd met drie maanden. Verweerder had dus uiterlijk op 26 april 2023 een besluit moeten nemen. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een besluit is genomen. Op 5 mei 2023 is verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld. Deze ingebrekestelling is op 6 mei 2023 ontvangen. Op 23 mei 2023 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
5. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep gegrond te verklaren, de reeds verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen, verweerder op te dragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag te nemen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
6. Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
7. De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen.
8. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
9. In het geval van eiseres heeft verweerder in het verweerschrift meegedeeld dat een termijn van zestien weken passend is om een besluit te nemen op de aanvraag. Verweerder is namelijk voornemens om referent uit te nodigen voor een gehoor. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken.
10. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
11. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiseres €1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
12. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.