Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 juli 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De gemachtigde van eiser voert aan dat hij het dossier te laat heeft ontvangen en dat dit in strijd is met het beginsel van equality of arms.
4. De rechtbank stelt vast dat het dossier van verweerder door tussenkomst van de griffier op 7 juli 2023 in het digitale dossier is geüpload. De rechtbank is van oordeel dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad omdat zijn gemachtigde ter zitting gronden tegen de maatregel heeft ingediend. Voor zover de gemachtigde van eiser van mening zou zijn geweest dat hij hiervoor onvoldoende tijd heeft gehad, had het op zijn weg gelegen om de rechtbank te verzoeken om de behandeling van dit beroep ter zitting aan te houden. Dat zou naar het oordeel van de rechtbank niet tot onnodige vertraging hebben geleid, nu de maatregel al is opgeheven en alleen moet worden beoordeeld of eiser in aanmerking komt voor schadevergoeding. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert verder aan dat het binnentreden om eiser staande te houden disproportioneel is geweest, omdat dit om 07:00 uur is gebeurd en eiser nog lag te slapen. Volgens eiser had verweerder ook op een later tijdstip kunnen binnentreden.
6. Artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden bepaalt dat tussen middernacht en 6 uur ’s morgens slechts zonder toestemming van de bewoner kan worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. De rechtbank stelt vast dat het binnentreden heeft plaatsgevonden buiten de tijdstippen die in dit artikellid genoemd zijn, zodat met het binnentreden geen wettelijk voorschrift is geschonden. Ook overigens is niet gesteld dat in zich dit geval bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor verweerder niet om 07:00 uur mocht binnentreden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert vervolgens aan dat de grondslag van de ophouding onduidelijk is.
8. De rechtbank stelt vast dat in het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging van 26 juni 2023 is vermeld dat eiser is staande gehouden op grond van artikel 50a van de Vw, en dat ophouding noodzakelijk is in verband met de voorbereiding van een besluit omtrent inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, 59a of 59b. De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende duidelijk is dat eiser is opgehouden op grond van artikel 50a van de Vw. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert voorts aan dat er geen gevaar is voor onderduiken. Eiser heeft geen overdrachtsbesluit ontvangen, spreekt geen Nederlands en het was hem niet duidelijk wat van hem werd verwacht.
10. De rechtbank stelt vast dat in het dossier een besluit van verweerder van 2 mei 2023 is opgenomen, waarin de asielaanvraag van eiser van 19 februari 2023 niet in behandeling wordt genomen. Dit besluit omvat ook een overdrachtsbesluit. In het dossier bevindt zich ook een brief van 2 mei 2023, waarbij dit besluit is verzonden aan de toenmalige gemachtigde van eiser. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiser geacht kan worden op de hoogte te zijn van de inhoud van het besluit. Dat hij geen Nederlands spreekt is geen aanleiding voor een ander oordeel.
Voor zover eiser een beroep doet op het arrest Jawohi is de rechtbank van oordeel dat verweerder het onttrekken aan toezicht niet aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd zodat dit beroep geen verdere bespreking behoeft.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser voert verder aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig waren, omdat hij als asielzoeker Nederland is binnengekomen en geen overdrachtsbesluit heeft ontvangen. Hij spreekt geen Nederlands wist niet wat hij moest doen. Omdat hij in het AZC verbleef en leefgeld ontving, beschikte hij over een vaste woon- of verblijfplaats en voldoende middelen van bestaan.
12. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
13. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de gronden 3a en 3k naar het oordeel van de rechtbank feitelijk juist zijn. De rechtbank verwijst hiervoor onder meer naar hetgeen hierboven is overwogen over de ontvangst van het overdrachtsbesluit. Dat eiser Nederland als asielzoeker is binnengekomen neemt de feitelijke juistheid van grond 3a niet weg. Hiermee beschikte verweerder over voldoende gronden om eiser in bewaring te stellen, zodat de overige bestreden gronden geen bespreking behoeven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser voert vervolgens aan dat verweerder had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Eiser had vanuit het AZC kunnen worden overgedragen en hem had in de tussentijd een meldplicht kunnen worden opgelegd. Niet is gebleken dat eiser niet wilde meewerken aan de overdracht.
15. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 2015ii en 10 april 2015iii en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014iv.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op wat hierboven is geoordeeld over de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden
hiervoor is dat eiser in het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft verklaard niet terug te willen naar Zwitserland. Voorts blijkt uit de stukken dat eiser in meerdere lidstaten van de Europese Unie niet rechtmatig heeft verbleven en niet is verschenen bij een vertrekgesprek en evenmin voor een gesprek met zijn COA-casemanager. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft hoeven te volstaan met de oplegging van een lichter middel. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiser heeft voorts aangevoerd dat in het Detentiecentrum voor hem een strafrechtelijk regime geldt. Hij mag niks en zit nagenoeg alleen in zijn cel. Dit is volgens eiser in strijd met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn.
18. De rechtbank stelt vast dat niet is gesteld of gebleken dat de door eiser gestelde omstandigheden een gevolg zijn van een aan eiser opgelegde disciplinaire maatregel, dan wel van de algemene situatie in het Detentiecentrum. Voorts is niet gesteld of gebleken dat eiser hierover zijn beklag heeft gedaan bij de directeur van de inrichting dan wel de bij de klachtencommissie, zodat eventueel onderzoek kon worden gedaan naar de gestelde detentieomstandigheden. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de door eiser geschetste omstandigheden zonder nadere toelichting of onderbouwing onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat de maatregel om die reden op enig moment onevenredig bezwarend is geweest. Deze beroepsgrond slaagt niet.
19. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
20. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: