ECLI:NL:RBDHA:2023:10609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
23_1062
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 25 juli 2021 het verzoek van eisers afgewezen, en deze afwijzing is in een later besluit op 28 december 2022 bevestigd. Eisers, waaronder een vrouwenrechtenactiviste en haar gezinsleden, hebben verzocht om overbrenging, maar zijn niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en vallen niet onder de groepen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen. De rechtbank heeft op 5 juli 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers via een beeldverbinding aanwezig waren, en de minister vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde.

De rechtbank concludeert dat eisers niet voldoen aan de criteria voor overbrenging, zoals vastgesteld in het beleid van de minister. De eisers stellen dat zij onder de eerste groep vallen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen, maar de rechtbank oordeelt dat de organisatie waarvoor zij hebben gewerkt geen Nederlandse NGO is die in aanmerking komt voor de regeling. De rechtbank wijst erop dat de minister beleidsruimte heeft om vereisten vast te stellen en dat de afwijzing van het verzoek van eisers niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister niet verplicht is om eisers over te brengen naar Nederland. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,[eiser 2] ,[eiser 1] ,[eiser 3] ,[eiser 4] ,[eiser 5] ,[eiser 5] ,[eiser 6] , in Afghanistan, eisers

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers.
1.1
De minister heeft bij besluit van 25 juli 2021 het verzoek van eisers om hen over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 december 2022 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , via een beeldverbinding, bijgestaan door haar gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 1] . Verder waren aanwezig meneer en mevrouw [naam 2] , tolk J. Omarkhel en vijf toehoorders.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. [eiser 1] (eiseres) is een vrouwenrechtenactiviste en stelt te hebben gewerkt als maatschappelijk medewerker voor vrouwen voor de stichting Naw Saz, welke is gelieerd aan de Nederlandse Stichting Vrienden van Kushk (de Stichting). Ook haar schoonzoon
[eiser 6] stelt voor Naw Saz te hebben gewerkt als bewaker. Met die achtergrond heeft eiseres mede voor haar gezinsleden vanaf juni 2021 de minister gevraagd om hun overkomst van Afghanistan naar Nederland te faciliteren. Op 1 november 2021 heeft de Stichting de minister verzocht om eiseres over te brengen naar Nederland. De minister heeft het verzoek afgewezen, en het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard omdat eisers niet voor overbrenging in aanmerking komen. Eisers zijn niet tijdens de acute evacuatiefase opgeroepen en vallen niet onder een van de groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. [1] De organisatie waarvoor eisers stellen te hebben gewerkt was geen Nederlandse NGO die financiering heeft ontvangen ten laste van de BZ/BHOS-begroting. De eenmalige subsidie uit het private sector programma (PSOM) voor een fruitboomproject voldoet hieraan niet, omdat deze subsidie niet aan een Nederlandse NGO is verstrekt maar aan een particulier bedrijf.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers stellen wel degelijk te vallen onder de eerste groep waarvoor een speciale voorziening is getroffen omdat het ‘Fruit tree project’ gefinancierd is vanuit de BZ/BHOS begroting. Dat het subsidiebedrag niet rechtstreeks aan de Stichting, dan wel aan New Saz is overgemaakt, doet hier niet aan af omdat in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 [2] niet kan worden gelezen dat dit een vereiste is. Ook doen eisers een beroep op het evenredigheidsbeginsel.
Het oordeel van de rechtbank
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de brief van 11 oktober 2021. In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken [3] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [4] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [5] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [6] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [7]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [8]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen’. [9] De rechtbank leidt uit de in overweging 4.3. van de uitspraak van 22 februari 2023 [10] genoemde omstandigheden af dat er voor een persoon die behoort tot een van de twee doelgroepen maar die niet gedurende de minimumperiode structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht een verplichting tot evacuatie kan bestaan. Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1.
Hoewel eisers zijn voorgedragen door de Stichting, is dit geen NGO die door verweerder is uitgenodigd om werknemers aan te dragen die sinds 1 januari 2018 de in overweging 4.1. genoemde werkzaamheden hebben verricht. Dit wordt door eisers ook niet betwist. Een logische verklaring hiervoor is dat de Stichting nooit subsidie heeft ontvangen ten laste van de begroting van BZ/BHOS. De PSOM-subsidie [11] is namelijk toegekend aan DAAF (een joint venture van ABACA Ltd. en Verbeek Boomkwekerijen BV). Het betoog dat in de Kamerbrief niet het vereiste te lezen valt dat het moet gaan om een rechtstreekse subsidie aan een in Nederland gevestigde NGO kan eisers niet baten, aangezien een voorwaarde is dat de minister bekend moest zijn met de Stichting als ontvanger van de subsidie. Dit was niet het geval.
5.2
Daarbij komt dat de subsidieverlening en het fruitbomenproject liepen in de periode 2008-2009. De rechtbank merkt daarbij op dat in het verzoek tot overbrenging van eisers, en op haar website, staat vermeld dat de Stichting pas in 2011 is opgericht. Nog daargelaten of er sprake is van structureel substantiële werkzaamheden in een publieke, zichtbare functie, kan op basis van de tijdlijn niet worden gesproken van werkzaamheden voor het desbetreffende ontwikkelingsproject die sinds 1 januari 2018 hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat niet gezegd kan worden dat eisers net buiten de omschrijving van de doelgroep vallen waarvoor de speciale voorziening is getroffen, zodat er geen sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid.
5.3
Dat eisers al vroegtijdig hebben verzocht om overbrenging naar Nederland, dat zij zwaarwegende belangen hebben en dat het zou ontbreken aan de belangen van derden, heeft verweerder gezien het beoordelingskader niet hoeven meewegen. Anders dan eisers betogen, is er bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging naar Nederland geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden. De gronden die zijn aangevoerd slagen niet.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond wat betekent dat verweerder zich niet hoeft in te spannen om eisers over te brengen naar Nederland.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief 11 november 2021, Kamerstukken II 2021/22, 27925, nr. 860.
2.Zie noot 1.
3.Uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
4.Zie ook de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag 17 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:175 en van de Meervoudige kamer Rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
8.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
9.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.
11.Doel van PSOM/PSI is het bevorderen van innovatieve investeringsprojecten in ontwikkelingslanden die zonder steun van de overheid niet zouden zijn gerealiseerd wegens (vermeende) hoge risico’s, gebrek aan financiering en/of toegang tot technologie. Het doel van deze investeringsprojecten is om een toename van bedrijvigheid in ontwikkelingslanden en daarmee groei van de werkgelegenheid en afname van armoede te verwezenlijken.