ECLI:NL:RBDHA:2023:10607

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
23_1147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023, zaaknummer SGR 23/1147, is het beroep van eiser, een Afghaanse fixer, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om overbrenging vanuit Afghanistan, omdat hij gevaar zou lopen door zijn werkzaamheden voor een journalistiek team. De minister van Buitenlandse Zaken had eerder, op 25 november 2021, het verzoek afgewezen, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar van 28 december 2022. De rechtbank oordeelde dat eiser niet was opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet voldeed aan de criteria voor de speciale voorzieningen die voor bepaalde groepen zijn getroffen. Eiser deed een beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat de gevallen die hij aanhaalde niet vergelijkbaar waren met zijn situatie. De rechtbank concludeerde dat er geen ruimte was voor een individuele belangenafweging en dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet was geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister niet verplicht is om eiser over te brengen naar Nederland. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers.
1.1
De minister heeft bij besluit van 25 november 2021 het verzoek van eiser tot overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 december 2022 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tolk A.J. Omarkhel was aanwezig. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 21 november 2021 heeft eiser de minister verzocht om hem over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt gevaar te lopen omdat hij in Herat gewerkt heeft als fixer voor het team van BNNVARA dat voor een documentaire tweeluik opnames maakte in Afghanistan in april en mei 2021
.Dit verzoek is afgewezen, omdat hij niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase, en behoort ook niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. [1] De minister heeft het bezwaar van eiser daarom kennelijk ongegrond verklaard, en afgezien van het horen van eiser in de bezwaarfase.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt gevaar te lopen vanwege zijn voormalige werkzaamheden als fixer en dat hij daarom naar Nederland moet worden overgebracht. Het besluit om dit niet te doen is onevenredig, niet zorgvuldig tot stand gekomen en vertoont motiveringsgebreken. Verder is eiser onterecht niet gehoord in de bezwaarfase, en dat klemt des te meer omdat er sprake is van buitenwettelijk begunstigend beleid waardoor aan de minister veel beleidsvrijheid toekomt. Ook doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daarbij stelt hij dat twee andere fixers voor journalisten, waarvan één werkte voor dezelfde programmamaker als eiser zelf, alsnog zijn overgebracht nadat negatief op hun bezwaren was beslist.
Het oordeel van de rechtbank
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de brief van 11 oktober 2021. [2] In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1. Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken [3] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [4] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [5] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [6] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [7]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [8]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen’. [9] De rechtbank leidt uit de in overweging 4.3. van de uitspraak van 22 februari 2023 [10] genoemde omstandigheden af dat er voor een persoon die behoort tot een van de twee doelgroepen, maar die niet gedurende de minimumperiode structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht toch een verplichting tot evacuatie kan bestaan. Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1.
In het geval van eiser staat niet ter discussie dat hij niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase. Ook wordt niet betwist dat eiser niet tot een van de twee groepen behoort waarvoor een speciale voorziening is getroffen. In de brief van 11 oktober 2021 worden fixers van journalisten wel genoemd, in die zin dat het kabinet zich voor deze groep extra zal inspannen, maar daarin kan geen verplichting tot overbrenging worden gelezen. Het gerechtshof Den Haag kwam ook tot die conclusie in het arrest van 26 juli 2022. [11]
5.2
Dat eiser gevaar loopt en dat de Taliban bij eiser thuis is geweest toen hij niet aanwezig was, heeft verweerder gezien het beoordelingskader niet hoeven meewegen. Anders dan eiser betoogt, is er bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden. De gronden die zijn aangevoerd slagen niet.
Gelijkheidsbeginsel
5.3
Op de zitting heeft de minister toegelicht waarom de twee door eiser genoemde gevallen niet vergelijkbaar zijn aan zijn situatie. De twee personen waar eiser op doelt zijn beiden aangemerkt als schrijnende gevallen. Zij stonden op een lijst van Free Press Unlimited, en waren de enigen op die lijst die nog niet waren overgebracht. De minister heeft op eigen initiatief, zonder dat hiertoe een verplichting bestond, de twee personen naar Nederland overgebracht. Omdat eiser niet op deze lijst voorkomt, volgt de rechtbank de minister in het standpunt dat hier geen sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt dan ook niet. [12]
Hoorplicht
5.4
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden omdat op basis van alle beschikbare informatie die de minister ten grondslag aan zijn besluit heeft gelegd, hij tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn er geen nieuwe dingen naar voren gekomen die dit anders maken. Daarnaast bestond er een gedegen belang bij het zo snel mogelijk nemen van een besluit, wat een reden is om een hoorzitting achterwege te laten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister zich niet hoeft in te spannen om eiser over te brengen naar Nederland.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief 11 oktober 2021, Kamerstukken II 2021/22, 27925, nr. 860.
2.Zie noot 1.
3.Uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
4.Zie ook de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, van 17 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:175 en van de Meervoudige Kamer Rechtbank Den Haag 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
5.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
8.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
9.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.
11.ECLI:NL:GHDHA:2022:1314 overweging 3.5.
12.Vgl. ECLI:NL:GHDHA:2022:1314 overweging 3.10.