ECLI:NL:RBDHA:2023:10606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
23_1055
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om overbrenging vanuit Afghanistan naar Nederland behandeld. De minister van Buitenlandse Zaken had op 1 februari 2022 het verzoek van eisers afgewezen, en deze afwijzing werd bevestigd in een besluit op bezwaar van 28 december 2022. De rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoen aan de criteria voor overbrenging, aangezien zij niet zijn opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en niet behoren tot de twee groepen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen. De rechtbank stelt vast dat er geen ruimte is voor een individuele belangenafweging in deze zaak.

Eiser [eiser 1] had zich gepresenteerd als journalist en vrouwenrechtenactivist, maar de rechtbank concludeert dat zijn werkzaamheden niet voldoen aan de vereisten voor overbrenging. De rechtbank wijst erop dat het beleid van de minister, dat is neergelegd in een brief van 11 oktober 2021, voldoende ruimte biedt voor de minister om te bepalen wie in aanmerking komt voor overbrenging. De rechtbank benadrukt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen in de beoordeling van de aanvraag.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de minister zich niet hoeft in te spannen om eisers over te brengen naar Nederland. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,[eiser 2] ,[eiser 3] ,[eiser 4] ;[eiser 5] ; uit Afghanistan, eisers

(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag.
1.1
De minister heeft bij besluit van 1 februari 2022 het verzoek van eisers om overbrenging naar vanuit Afghanistan naar Nederland afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 december 2022 op het bezwaar van eisers is de minister bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verder waren [naam 1] , dochter van [naam 2] , en tolk A.J. Omarkhel aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 18 oktober 2021 heeft eiser [eiser 1] de minister verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt journalist en directeur te zijn van de lokale krant Sharak-e-mare, en is daarnaast schrijver, tijdschriftredacteur, kraanvogelbeschermer en vrouwenrechtenactivist. Dit verzoek is afgewezen, omdat hij niet voor overbrenging in aanmerking komt. Eiser is niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase, en behoort ook niet tot een van de twee groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. [1] De minister heeft het bezwaar van eiseres daarom kennelijk ongegrond verklaard, en afgezien van het horen van eiseres in de bezwaarfase.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser stelt dat hij voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komt omdat hij valt onder de motie Belhaj. [2] Daarnaast heeft hij een zwaarwegend belang en is dit onvoldoende meegewogen in het kader van evenredigheid. Ook heeft verweerder hem ten onrechte niet gehoord in de bezwaarfase.

Het oordeel van de rechtbank

4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de brief van 11 oktober 2021. [3] In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
4.1.
Het gaat hierbij om medewerkers (en hun kerngezinnen) van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 tenminste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
4.2.
Ook personen (en hun kerngezin) die in de afgelopen twintig jaar hebben gewerkt voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie komen in aanmerking. Zij moeten kunnen aantonen dat zij ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie en/of voor een Nederlandse functionaris EUPOL.
4.3.
Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken [4] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [5] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert schendt hij niet hun fundamentele rechten. Ook niet als de Taliban dat mogelijk wel doen. [6] Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [7] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [8]
4.4.
Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [9]
4.5.
Ook mag de minister niet strikt vasthouden aan de minimumperiode van een jaar als zich bijzondere omstandigheden voordoen’. [10] De rechtbank leidt uit de in overweging 4.3. van de uitspraak van 22 februari 2023 [11] genoemde omstandigheden af dat er voor een persoon die behoort tot een van de twee doelgroepen maar die niet gedurende de minimumperiode structureel substantiële werkzaamheden heeft verricht een verplichting tot evacuatie kan bestaan. Dat is het geval als gezegd kan worden dat die persoon door de aard van de werkzaamheden (high profile) in een kortere periode zodanig in een voor het publiek zichtbare functie is geweest dat consistente toepassing van dit vereiste meebrengt dat zijn situatie vergelijkbaar is met een persoon die daarin ten minste een jaar heeft gewerkt.
5. De rechtbank zal wat in beroep is aangevoerd beoordelen aan de hand van het hiervoor onder 4. weergegeven kader. Daarbij wijst de rechtbank er op dat uit het gestelde onder 4.3. volgt dat de mate van gevaar die een aanvrager stelt te lopen niet kan worden meegewogen.
5.1.
Dat eiser stelt te vallen onder de motie Belhaj doet, wat hier verder ook van zij, niet ter zake nu deze motie niet meer onverkort in werking is. [12] In het geval van eiser staat niet ter discussie dat hij niet is opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase, en ook niet dat hij niet valt onder een van de twee groepen die ook voor overbrenging in aanmerking komt. Uit de door eiser aangevoerde omstandigheden blijkt niet dat hij net buiten een van de twee genoemde groepen valt. De lokale Afghaanse krant is geen in Nederland gevestigde NGO, en is tevens niet gefinancierd vanuit begroting van BZ/BHOS. Niet is gebleken van enige relatie tussen de door eiser uitgevoerde werkzaamheden en Nederland.
5.2
Dat eiser gevaar loopt, dat zijn dochter in Nederland verblijft en dat belangen van derden zouden ontbreken, heeft verweerder gezien het beoordelingskader niet hoeven meewegen. Dat geldt ook voor zover eiser stelt te vallen onder een categorie van het Raadsbesluit om specifieke Afghanen naar Europa over te brengen. Anders dan eiser betoogt, is er bij de beoordeling van een aanvraag om overbrenging geen ruimte voor een verdergaande toetsing op de door de aanvrager aangevoerde bijzondere individuele omstandigheden. De gronden die zijn aangevoerd slagen niet.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat op basis van alle beschikbare informatie die de minister ten grondslag aan zijn besluit heeft gelegd, hij tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn er geen nieuwe dingen naar voren gekomen die dit anders maken. Daarnaast bestond er een gedegen belang bij het zo snel mogelijk nemen van een besluit, wat een reden is om een hoorzitting achterwege te laten.

Conclusies en gevolgen

6.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister zich niet hoeft in te spannen om eisers over te brengen naar Nederland.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerbrief van 11 oktober 2021, Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
2.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
3.Zie noot 1.
4.Uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
5.Zie ook de uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Den Haag, van 17 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:175 en van de Meervoudige Kamer Rechtbank Den Haag, van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
6.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4. en 4.2.
7.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.4.
8.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3 en ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
9.ECLI:NL:RVS:2023:719 overweging 5.1.
10.ECLI:NL:RVS:2023:718 overweging 4.3.