ECLI:NL:RBDHA:2023:10597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
C/09/632351 / HA ZA 22-589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet betreffende ontbinding van een overeenkomst en tekortkoming in nakoming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen [gedaagde in verzet] en [eiseres in verzet] over de ontbinding van een overeenkomst die op 14 september 2013 was aangegaan. [gedaagde in verzet] vorderde ontbinding van de overeenkomst en betaling van een bedrag van € 125.000, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat [eiseres in verzet] tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst, aangezien zij geen rendement had uitgekeerd over de eerste vier jaren van de overeenkomst, terwijl zij wel omzet had gegenereerd. De rechtbank concludeerde dat de overeenkomst op 14 september 2018 van rechtswege was geëindigd, maar dat de betalingsverplichtingen voortduren. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde in verzet] tot ontbinding van de overeenkomst toegewezen en [eiseres in verzet] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. Het verstekvonnis van 4 mei 2022 werd vernietigd en de rechtbank heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij de eerdere beslissing grotendeels werd overgenomen, maar met een andere uitkomst voor de ontbinding en rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/632351 / HA ZA 22-589
Vonnis in verzet van 19 juli 2023
in de zaak van
[gedaagde in verzet]te [plaats 1] , België,
gedaagde in verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
advocaat mr. M. Harte te Terneuzen,
tegen
[eiseres in verzet] B.V.te [plaats 2] ,
eiseres in verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
advocaat mr. T.J. de Vries te Leiden, die zich heeft onttrokken.
Partijen zullen hierna [gedaagde in verzet] en [eiseres in verzet] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 22 maart 2022, met producties;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 4 mei 2022 gewezen onder zaak- en rolnummer C/09/627060 / HA ZA 22-276 (hierna: het verstekvonnis);
  • het verstekvonnis is op 13 juni 2022 aan [eiseres in verzet] betekend;
  • de verzetdagvaarding van [eiseres in verzet] van 8 juli 2022, met producties;
  • het tussenvonnis van 21 september 2022 waarin een mondelinge behandeling is bevolen;
  • de nagekomen producties aan de zijde van [gedaagde in verzet] ;
  • de onttrekking van mr. T.J. de Vries op 17 april 2023;
  • de akte wijziging van eis van de zijde van [gedaagde in verzet] .
1.2.
Op 17 mei 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [gedaagde in verzet] was aanwezig mr. Harte. Namens [eiseres in verzet] was aanwezig de heer [naam 1] (bestuurder van [eiseres in verzet] ). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken. Die aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen, welke datum is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiseres in verzet] is een internationaal bedrijf dat actief is in het leveren van apparatuur en trainings-, beveiligings- en adviesdiensten aan de chemische, biologische, radiologische/nucleaire en de milieubeschermingsgemeenschap (CBRNE). Op dat gebied verzorgt [eiseres in verzet] verschillende soorten trainingen en verkoopt zij producten.
2.2.
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) is (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van [eiseres in verzet] .
2.3.
[naam 1] en [gedaagde in verzet] zijn via een gezamenlijke kennis, [naam 2] , met elkaar in contact gekomen. [naam 1] vertelde [gedaagde in verzet] over zijn ideeën voor nieuwe producten en trainingen op het gebied van CBRNE en zijn zoektocht naar investeerders.
2.4.
In oktober 2012 heeft [eiseres in verzet] een marketingplan opgesteld om de nieuwe producten en trainingen op het gebied van CBRNE te promoten. [gedaagde in verzet] heeft [eiseres in verzet] nadien laten weten dat hij interesse had om in haar nieuwe producten en trainingen en de daarmee samenhangende marketingcampagne te investeren.
2.5.
[gedaagde in verzet] en [eiseres in verzet] zijn op 14 september 2013 een overeenkomst (hierna: de overeenkomst) met een looptijd van vijf jaar aangegaan. De overeenkomst bepaalt – voor zover in de zaak van belang – het volgende:

This agreement is establish in the framework of financial support provided by Mr [gedaagde in verzet] for the amount of 125.000 euro (One Hundred twenty five thousand euro) under the following conditions:
The parties agreed on the following:
Purposes: To provide financial support for [eiseres in verzet] Benelux [HZS, rb.] for simulant, training and marketing projects.
HZS will reverse 3,2% Interest of the total sum of every live agent training HZS will delivered in the framework of their yearly calendar. The same rate will apply for any extra training delivered by HZS during the working year.
HZS will reverse 5,2% Interest of the total sum of the selling profit of their new generation of simulant.
Duration: This agreement is valid for a period of 5 years starting at the date of the signature of this agreement.
Payment of the above interest will be done on yearly bases within 30 days from each anniversary dates of this agreement.
The financial support described above from Mr [gedaagde in verzet] is provide at risk, there is no full financial return guaranty bonded to this agreement.”
2.6.
[gedaagde in verzet] heeft vanaf eind 2016 diverse malen per Whatsapp bij [eiseres in verzet] geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot het uitkeren van rendement.
2.7.
De overeenkomst is vanwege het verstrijken van de overeengekomen einddatum op 14 september 2018 van rechtswege geëindigd.
2.8.
[eiseres in verzet] heeft in december 2018 een bedrag van € 3.000 aan [gedaagde in verzet] uitgekeerd.
2.9.
Bij brief van 20 juli 2021 is [eiseres in verzet] door de Belgische advocaat van [gedaagde in verzet] gesommeerd tot terugbetaling van de inleg van € 125.000 alsmede tot betaling van de jaarlijkse rendementen. [eiseres in verzet] heeft hieraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde in verzet] heeft – na vermeerdering van eis – gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair
- de overeenkomst tussen partijen ontbindt dan wel voor recht verklaart dat de overeenkomst reeds is ontbonden en [eiseres in verzet] veroordeelt om aan [gedaagde in verzet] te betalen een bedrag van € 125.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
II.
Subsidiair
- de overeenkomst tussen partijen vernietigt dan wel voor recht verklaart dat de overeenkomst reeds is vernietigd en [eiseres in verzet] veroordeelt aan [gedaagde in verzet] te betalen een bedrag van € 125.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
III.
Meer subsidiair
- [eiseres in verzet] veroordeelt ten titel van schadevergoeding aan [gedaagde in verzet] te betalen een bedrag van € 125.000, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
IV.
Meest subsidiair
- [eiseres in verzet] veroordeelt aan [gedaagde in verzet] te betalen een bedrag van € 125.000 en/of 3,2% van de inkomsten van iedere “
Live Agent Training HZS” geleverd in het kader en voor de bijscholingen geboekt door [eiseres in verzet] over de periode van 14 september 2013 tot 14 september 2018, alsmede 5,2% over de totale verkoopopbrengst gedurende voornoemde periode van de door [eiseres in verzet] ontwikkelde generatie simulanten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- [eiseres in verzet] veroordeelt aan [gedaagde in verzet] te overleggen deugdelijke specificaties waaronder een jaarrekening van de door [eiseres in verzet] behaalde verkoopopbrengsten over de periode van 14 september 2013 tot 14 september 2018;
V. [eiseres in verzet] veroordeelt aan [gedaagde in verzet] te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 2.025;
VI. [eiseres in verzet] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde in verzet] heeft aan zijn primaire vorderingen ten grondslag gelegd dat [eiseres in verzet] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens hem. Subsidiair beroept [gedaagde in verzet] zich op dwaling dan wel bedrog. Meer subsidiair beroept hij zich op ongerechtvaardigde verrijking dan wel het onrechtmatig handelen van [eiseres in verzet] . Indien de overeenkomst niet kan worden ontbonden dan wel vernietigd, is [eiseres in verzet] gehouden alsnog uitvoering te geven aan de overeenkomst.
3.3.
Bij verstekvonnis zijn de primaire vorderingen van [gedaagde in verzet] toegewezen, met dien verstande dat niet de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW), maar de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over de gevorderde hoofdsom is toegewezen en is [eiseres in verzet] veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.4.
[eiseres in verzet] vordert in het verzet, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank haar ontheft van de veroordeling in het verstekvonnis en de vorderingen van [gedaagde in verzet] afwijst, met veroordeling van [gedaagde in verzet] in de proceskosten van het verzet.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil (in verzet)

Inleiding

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [eiseres in verzet] in zoverre in haar verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[gedaagde in verzet] heeft primair gevorderd dat de overeenkomst tussen partijen wordt ontbonden en [eiseres in verzet] wordt veroordeeld tot betaling van een geldbedrag bij wijze van ongedaanmaking. Zodoende zal de rechtbank deze vordering eerst beoordelen.
4.3.
Kern van het geschil is de vraag of [eiseres in verzet] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [gedaagde in verzet] . Partijen verschillen hierbij van mening over de vraag welke verplichtingen uit de overeenkomst voortvloeien alsmede de precieze inhoud van de verplichtingen. De rechtbank zal in het navolgende allereerst ingaan op de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst en vervolgens de vordering tot ontbinding bespreken.
Uitleg van de overeenkomst
4.4.
[gedaagde in verzet] stelt dat [eiseres in verzet] op grond van de overeenkomst is gehouden om na afloop van elk loopjaar van de overeenkomst rendement aan hem uit te keren. [gedaagde in verzet] wijst erop dat voornoemde verplichtingen bij het aflopen van de overeenkomst op 14 september 2018 niet zijn geëindigd, omdat [eiseres in verzet] niet aan al haar betalingsverplichtingen heeft voldaan en deze verplichtingen dus blijven voortduren.
4.5.
[eiseres in verzet] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij tegenover [gedaagde in verzet] geen verplichtingen meer uit hoofde van de overeenkomst heeft waarin zou zij zou kunnen tekortschieten. Volgens [eiseres in verzet] is de overeenkomst voor bepaalde tijd aangegaan en op 14 september 2018 geëindigd. De betalingsverplichtingen die zij uit hoofde van de overeenkomst op zich heeft genomen zijn daarmee ook ten einde gekomen.
4.6.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de betalingsverplichtingen van [eiseres in verzet] die zij uit hoofde van de overeenkomst op zich heeft genomen zijn beperkt tot de looptijd van de overeenkomst en derhalve zijn geëindigd met het aflopen van de overeenkomst op 14 september 2018. Ter beantwoording van de vraag wat partijen precies zijn overeengekomen dient de overeenkomst te worden uitgelegd. Daarbij is de tekst van de op schrift gestelde overeenkomst van belang, maar het komt tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158,
NJ1981,635 (
Haviltex)).
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van de overeenkomst met zich brengt dat [eiseres in verzet] op grond van de overeenkomst is gehouden om over een periode van vijf jaar, telkens na afloop van elk loopjaar, rendement aan [gedaagde in verzet] uit te keren. Dat betekent dus dat uit de overeenkomst, in het geval trainingen en/of simulanten worden verkocht, vijf keer een betalingsverplichting ten aanzien van [eiseres in verzet] voortvloeit. De rechtbank acht hierbij van belang dat in de overeenkomst duidelijk staat opgenomen dat het rendement telkens wordt berekend over het loopjaar van de overeenkomst en dat betaling van het rendement jaarlijks geschiedt binnen 30 dagen na afloop van elk loopjaar. Voornoemde betalingsverplichtingen blijven voortbestaan wanneer zij niet worden nagekomen, ook na de overeengekomen einddatum van de overeenkomst.
Ontbinding overeenkomst
Klachtplicht
4.8.
[eiseres in verzet] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [gedaagde in verzet] in strijd met de klachtplicht, als verwoord in artikel 6:89 BW, niet tijdig tegen een vermeend gebrek in haar prestatie heeft geprotesteerd en zodoende geen beroep op ontbinding toekomt. Pas twee jaar nadat de eerste vordering opeisbaar was geworden, ontving [eiseres in verzet] voor het eerst een bericht waarin [gedaagde in verzet] aanspraak maakte op betaling. Volgens [eiseres in verzet] is zij door dit grote tijdsverloop benadeeld, niet alleen in haar bewijspositie, maar ook in de hoogte van de eventuele schade. [gedaagde in verzet] betwist dat hij de klachtplicht zou hebben geschonden.
4.9.
De rechtbank volgt het betoog van [eiseres in verzet] niet. Artikel 6:89 BW bepaalt dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen als hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar daarover heeft geprotesteerd. De vraag of de kennisgeving binnen bekwame tijd is geschied, dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden. Van veel gewicht is of het belang van de schuldenaar is geschaad als gevolg van het verstrijken van de tijd totdat tegen de afwijking is geprotesteerd; als zijn belangen niet zijn geschaad, zal er niet snel reden zijn om de klachtplichtige partij gebrek aan voortvarendheid te verwijten. Een vaste termijn kan niet worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (vgl. HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600,
NJ2014/497 (
Van de Steeg/Rabobank), HR 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8991,
NJ2013/5 (
Ploum/Smeets II) en HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617,
NJ2008/606 (
Pouw/Visser).
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres in verzet] onvoldoende onderbouwd dat en op welke wijze zij in haar belangen is geschaad door het niet tijdig klagen door [gedaagde in verzet] , laat staan zodanig dat dit tot – het verstrekkende gevolg van – verval van de alle rechten van [gedaagde in verzet] zou moeten leiden. De rechtbank weegt in dit verband mee dat op [eiseres in verzet] een verplichting rust om eigenstandig, zonder verzoek van [gedaagde in verzet] , een rendementsuitkering te doen. Verder had [eiseres in verzet] uit de Whatsapp-berichten van [gedaagde in verzet] moeten afleiden dat [gedaagde in verzet] een uitkering van het rendement verlangde. Uit het handelen van [gedaagde in verzet] heeft [eiseres in verzet] derhalve niet kunnen opmaken dat [gedaagde in verzet] afstand heeft gedaan van zijn aanspraak op een rendementsuitkering. Daarnaast had [eiseres in verzet] eenvoudig in haar eigen administratie kunnen nagaan hoeveel trainingen en producten waarover rendement uitgekeerd moet worden zij in de betreffende jaren heeft verkocht en dat niet aan al haar betalingsverplichtingen navolging was gegeven en er zodoende sprake was van een gebrek in haar prestaties. Van een benadeling is derhalve geen sprake. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep op artikel 6:89 BW zal worden gepasseerd.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vordering tot ontbinding inhoudelijk kan beoordelen. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:265 BW is vereist dat [eiseres in verzet] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst en dat sprake is van verzuim, hetgeen hierna zal worden beoordeeld.
Tekortkoming
4.12.
In 4.7. heeft de rechtbank vastgesteld dat ten aanzien van [eiseres in verzet] , in het geval trainingen en/of simulanten worden verkocht, vijf keer een betalingsverplichting uit de overeenkomst voortvloeit. Tussen partijen staat vast dat [eiseres in verzet] enkel rendement over het laatste loopjaar van de overeenkomst heeft uitgekeerd. Ter zitting heeft [naam 1] aangevoerd dat hij [gedaagde in verzet] een bedrag van € 21.000 aan rendement over het eerste loopjaar heeft uitgekeerd. De rechtbank overweegt dat het op de weg van [eiseres in verzet] had gelegen om deze stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met een bankafschrift waaruit volgt dat het rendement is overgeboekt naar de rekening van [gedaagde in verzet] . De rechtbank heeft [eiseres in verzet] tijdens de zitting nog om een betalingsbewijs gevraagd, maar [naam 1] heeft toen te kennen gegeven deze niet te kunnen produceren. Bij deze stand van zaken acht de rechtbank deze stelling dan ook onvoldoende onderbouwd. Ter zitting heeft [naam 1] voorts toegelicht dat [eiseres in verzet] in de loopjaren 1 tot en met 4 van de overeenkomst wel – zij het een bescheiden – omzet heeft gemaakt. Nu [eiseres in verzet] in de loopjaren 1 tot en met 4 geen rendement heeft uitgekeerd aan [gedaagde in verzet] , terwijl zij gedurende die periode wel omzet heeft gemaakt, staat vast dat [eiseres in verzet] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog het volgende. [naam 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat [eiseres in verzet] over de jaren 1 tot en met 4 van de overeenkomst slechts een paar trainingen en producten heeft verkocht. Hieruit volgt dat aan [gedaagde in verzet] over deze jaren een laag rendement uitgekeerd had moeten worden. De rechtbank overweegt echter dat voor de beoordeling of sprake is van een tekortkoming de omvang van de betalingsverplichting niet van belang is. Ook het onterecht niet-uitkeren van een laag bedrag aan verschuldigd rendement, is derhalve een tekortkoming.
Verzuim
4.13.
Voor zover nakoming niet blijvend of tijdelijk onmogelijk is, ontstaat de bevoegdheid tot ontbinding pas wanneer de schuldenaar in verzuim is (artikel 6:265 lid 2 BW). Hiervan is onder meer sprake als partijen een fatale termijn als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW zijn overeengekomen.
4.14.
[eiseres in verzet] heeft zich op het standpunt gesteld dat van verzuim geen sprake kan zijn. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat de sommatiebrief van 20 juli 2021 pas twee en een half jaar na het einde van een overeenkomst is verstuurd. Van een ingebrekestelling conform artikel 6:82 BW en daaruit volgend verzuim conform artikel 6:81 BW is dan ook geen sprake, aldus [eiseres in verzet] .
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat partijen een fatale termijn zijn overeengekomen. In de overeenkomst staat dat betaling van het rendement jaarlijks geschiedt binnen 30 dagen na afloop van elk loopjaar. Dit betekent dat de betalingen die betrekking hebben op het voorgaande jaar telkens voor 15 oktober moeten zijn voldaan. Nu vaststaat dat [eiseres in verzet] geen betalingen heeft gedaan over loopjaren 1 tot en met 4, verkeert zij ten aanzien van deze betalingsverplichtingen in verzuim.
Ontbinding
4.16.
Het voorgaande brengt mee dat aan alle vereisten van artikel 6:265 BW is voldaan en de vordering van [gedaagde in verzet] om de overeenkomst te ontbinden zal worden toegewezen.
Wettelijke (handels)rente
4.17.
Nu de overeenkomst met deze uitspraak is ontbonden, is rente verschuldigd vanaf de datum van dit vonnis. Niet de wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) maar de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) is toewijsbaar. Artikel 6:119a BW ziet alleen op de situatie dat betaling van het op grond van de overeenkomst verschuldigde niet tijdig plaatsvindt. Dat is hier niet aan de orde omdat betaling wordt gevorderd na ontbinding van de overeenkomst. Bij deze stand van zaken is het niet meer nodig dat [eiseres in verzet] nog in de gelegenheid wordt gesteld om op de eisvermeerdering te reageren, nu deze reactie niet tot een andere beoordeling kan leiden.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.18.
[gedaagde in verzet] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijk incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt verder vast dat [gedaagde in verzet] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Slotsom en proceskosten
4.19.
Hoewel de rechtbank het verstekvonnis inhoudelijk grotendeels overneemt, gaat zij toch over tot vernietiging nu een andere beslissing genomen dient te worden over de gevorderde ontbinding en verschuldigde rente.
4.20.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres in verzet] veroordeeld tot betaling van de proceskosten van [gedaagde in verzet] . De proceskosten worden begroot op een bedrag van € 6.203,54 (€ 166,54 aan dagvaardingskosten, € 2.277 aan griffierecht en € 3.760 (2 punt x tarief V € 1.880) aan salaris advocaat).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
vernietigt het vonnis van deze rechtbank op 4 mei 2022 gewezen onder zaak- en rolnummer C/09/627060 / HA ZA 22-276, en beslist opnieuw rechtdoende het volgende:
5.2.
ontbindt de overeenkomst tussen Alfano en [eiseres in verzet] van 14 september 2013;
5.3.
veroordeelt [eiseres in verzet] tot betaling aan Alfano van € 125.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [eiseres in verzet] tot betaling aan Alfano van € 2.025 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.5.
veroordeelt [eiseres in verzet] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde in verzet] begroot op € 6.203,54;
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.