ECLI:NL:RBDHA:2023:10582

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.12665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdrachtsbesluit onder de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 18 juli 2023, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris had de asielaanvraag van eiseres, ingediend op 6 oktober 2022, niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd dat Italië aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. De Italiaanse autoriteiten hebben aangegeven dat overdrachten vanwege een gebrek aan opvangfaciliteiten niet mogelijk zijn. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het overdrachtsbesluit onrechtmatig is, omdat er geen reden is om aan te nemen dat Italië de asielaanvraag adequaat zal behandelen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 837,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de staatssecretaris om de feitelijke opvangsituatie in Italië te onderzoeken voordat hij een besluit neemt over de overdracht van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.12665

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van 19 april 2023, waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres van 6 oktober 2022 niet in behandeling heeft genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiseres niet in behandeling had mogen nemen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris er vooralsnog niet in is geslaagd om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het vermoeden mag uitgaan dat Italië zal voldoen aan zijn internationale verplichtingen. De staatssecretaris is daarom gehouden nader onderzoek te doen in Italië. Omdat de Italiaanse autoriteiten zelf hebben aangegeven dat overdrachten aan Italië vanwege het gebrek aan opvangfaciliteiten niet mogelijk zijn, is met deze stand van zaken nader onderzoek naar de opvangsituatie in Italië door de staatssecretaris niet zinvol. Dit betekent dat voor Italië onder deze omstandigheid niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris ten aanzien van eiseres heeft genomen onrechtmatig is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Standpunt van eiseres
4. Eiseres betwist niet dat Italië wegens het niet reageren op het overnameverzoek in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Zij betoogt dat de staatssecretaris niet deugdelijk motiveert dat voor Italië nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres voert daartoe aan dat er voldoende aanwijzingen zijn dat zij in Italië geen adequate opvang zal krijgen. Dat blijkt volgens eiseres uit de brief van VluchtelingenWerk Nederland en de overgelegde brief van de Italiaanse autoriteiten van 5 december 2022 (circular letter). Ook heeft eiseres gewezen op uitspraken van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State en van deze rechtbank en zittingsplaats. [2]
Beoordelingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [3] De Dublinverordening is vastgesteld op grond van het beginsel van wederzijds vertrouwen. Daarom mag bij de toepassing van de Dublinverordening aangenomen worden dat de behandeling van asielzoekers in elke lidstaat in overeenstemming is met de eisen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. [4] Dat vermoeden is weerlegbaar. [5] Het is aan een vreemdeling om dat in eerste instantie te doen. Daarvoor kan hij objectieve informatie over de werking van het asielstelsel van de aangezochte lidstaat overleggen die aanknopingspunten biedt dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in die lidstaat systeemfouten bevatten.
5.1.
Als de vreemdeling onder verwijzing naar zulke informatie betoogt dat de staatssecretaris niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat de aangezochte lidstaat aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen, is het aan de staatssecretaris om te motiveren dat hij nog altijd van dat vermoeden mag uitgaan. Dat kan de staatssecretaris doen door de aan die objectieve informatie ontleende feiten gemotiveerd te betwisten of door gemotiveerd uit te leggen waarom hij tot een andere waardering van de door de vreemdeling op basis van de overgelegde objectieve informatie gestelde feiten komt. Voor zover tussen de vreemdeling en de staatssecretaris geen verschil bestaat in de waardering van de informatie, kan de staatssecretaris daarnaast motiveren waarom de systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat niet fundamenteel zijn of, zo dat wel het geval is, deze tekortkomingen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [6]
5.2.
Als de staatssecretaris er vooralsnog niet in slaagt om deugdelijk te motiveren dat hij nog altijd van het hiervoor genoemde vermoeden mag uitgaan en hij niet het asielverzoek aan zich wil trekken, is hij gehouden een nader onderzoek te doen in de aangezochte lidstaat. [7] Een dergelijk onderzoek kan bevestigen dat nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Mag de staatssecretaris voor Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft de door eiseres opgeworpen beroepsgrond in een uitspraak van 29 maart 2023 beoordeeld. [8] Uit die uitspraak volgt, kort samengevat, dat de opschorting van de Dublinoverdrachten relevant is voor het overdrachtsbesluit. In de circular letter van 5 december 2022 is namelijk een verband gelegd tussen de opschorting van de overdracht en het niet beschikbaar zijn van opvang. Dat is een aanwijzing voor een systeemfout omdat de lidstaten op grond van de Opvangrichtlijn gehouden zijn om opvang aan asielzoekers te bieden. [9] Er is dan ook geen sprake van slechts een feitelijk overdrachtsbeletsel. In aanmerking genomen dat de Italiaanse autoriteiten zelf hebben bericht dat opvang niet beschikbaar is, dan wel dat daar een ernstig tekort aan is, moet de staatssecretaris motiveren waarom hij voor Italië nog steeds uitgaat van het vermoeden van wederzijds vertrouwen. Die beoordeling dient hij te verrichten op het moment van het nemen van het asielbesluit/overdrachtsbesluit en niet pas op het moment van de daadwerkelijke overdracht. Het ligt daarbij op de weg van de staatssecretaris om onderzoek te doen naar de feitelijke opvangsituatie in Italië voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht aan Italië geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het EU-Handvest of artikel 3 van het EVRM.
6.1.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is in haar uitspraken van 26 april 2023 [10] tot hetzelfde oordeel gekomen en voegt daaraan toe dat, omdat de Italiaanse autoriteiten zelf hebben aangegeven dat overdrachten aan Italië vanwege het gebrek aan opvangfaciliteiten niet mogelijk zijn, met deze stand van zaken nader onderzoek naar de opvangsituatie in Italië door de staatssecretaris niet zinvol is.
6.2.
Dit betekent dat voor Italië onder deze omstandigheden niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat het overdrachtsbesluit dat de staatssecretaris ten aanzien van eiseres heeft genomen onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Aan de bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe. De staatssecretaris moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.1.
Dat het beroep van eiseres gegrond is, betekent ook dat de staatssecretaris de door eiseres gemaakte proceskosten moet vergoeden. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dat mogelijk.
2.ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654 en Rechtbank Den Haag z.p. Arnhem 29 maart 2023, ECLI:NLRBDHA:2023:4264.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.HvJEU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punt 80 en 81.
5.Zie het arrest in de vorige noot, punt 83-85. Zie ook EHRM 21 december 2011, N.S., ECLI:EU:C:2011:865, punt 104.
6.Zie punt 91-93 van dat arrest. Zie ook ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1043,
7.Zie EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 359.
8.Rechtbank Den Haag, z.p. Arnhem, 29 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:4264.
9.Artikel 17 van de Opvangrichtlijn en punt 11 van de preambule van de Opvangrichtlijn. Zie ook het arrest M.S.S., punt 250 e.v.
10.ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1654 en ECLI:NL:RVS:2023:1655.