ECLI:NL:RBDHA:2023:10554

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
NL23.9411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag met betrekking tot Bulgarije en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 28 maart 2023 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 29 juni 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan hanteren ten aanzien van Bulgarije. Eiser heeft aangevoerd dat er in Bulgarije sprake is van pushbacks en dat de staatssecretaris te laat een inhoudelijk standpunt heeft ingenomen over de situatie in Bulgarije. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat Bulgarije niet altijd voldoet aan de internationale verplichtingen met betrekking tot asielzoekers.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Dit betekent dat de staatssecretaris eiser niet mag overdragen aan Bulgarije en dat er nader onderzoek moet worden gedaan naar de vraag of deze overdracht in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2023 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.N. Sap).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de besluiten
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de staatssecretaris voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten aanzien van Bulgarije niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat bij de staatssecretaris bekend is dat in Bulgarije sprake is van pushbacks. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser onder andere naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 maart 2023. [2] Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris te laat, namelijk pas in het bestreden besluit, een inhoudelijk standpunt heeft ingenomen over de situatie in Bulgarije. De staatssecretaris had daarnaast de asielaanvraag onverplicht aan zich moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus eiser.
5.1.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat hij wat betreft Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 augustus 2017. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat Bulgarije de internationale verplichtingen niet nakomt, aldus de staatssecretaris. Volgens de staatssecretaris heeft eiser deze aanknopingspunten niet gegeven. Recentere uitspraken die afwijken van bovenstaande uitspraak van de Afdeling staan nog niet in rechte vast. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat hoewel er een toename is van het aantal pushbacks door Bulgarije, er vooralsnog geen concrete aanknopingspunten bestaan dat ook systematische pushbacks plaatsvinden bij Dublinclaimanten. Niet blijkt dat pushbacks op grotere afstand van de grenzen van Bulgarije plaatsvinden. Dit wordt bevestigd door verschillende rapportages, waaronder het AIDA-rapport uit maart 2023, aldus de staatssecretaris.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel ten opzichte van Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit beginsel is weerlegbaar. Als de vreemdeling vindt dat dit in zijn geval anders is, dan moet hij dat aannemelijk maken. Daarvoor kan de vreemdeling bijvoorbeeld objectieve informatie over de werking van het asielsysteem in Bulgarije overleggen of verklaren over zijn eigen ervaringen in Bulgarije. Maakt de vreemdeling dit voldoende aannemelijk, dan is het vervolgens aan de staatssecretaris om te motiveren dat en waarom hij desondanks van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [4]
5.3.
Het betoog van de eiser slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom hij voor Bulgarije nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de uitspraak van 2 maart 2023 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, net als de zittingsplaatsen Amsterdam en Den Haag [5] , geoordeeld dat in Bulgarije pushbacks plaatsvinden en dat er voldoende aanknopingspunten zijn waaruit volgt dat ook Dublinclaimanten met deze pushbacks te maken krijgen. Hierdoor mag de staatssecretaris zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt stellen dat hij voor Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [6] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak anders te oordelen. Het enkele feit dat de staatssecretaris tegen de uitspraak van de meervoudige kamer hoger beroep heeft ingesteld en dat sommige andere zittingsplaatsen van deze rechtbank hierover anders oordelen, maakt dit niet anders. In zoverre de staatssecretaris zich op het meest recente AIDA-rapport uit maart 2023 beroept en stelt dat hieruit volgt dat Dublinclaimanten niet voor pushbacks hoeven te vrezen, oordeelt de rechtbank dat dit beroep niet slaagt. De beschreven situatie voor Dublinclaimanten uit het AIDA-rapport uit 2023 komt overeen met de beschreven situatie voor Dublinclaimanten uit het AIDA-rapport uit 2022. Dit AIDA-rapport uit 2022 is in de uitspraak van 2 maart 2023 door de meervoudige kamer van deze rechtbank en deze zittingsplaats meegenomen in de beoordeling en heeft er (mede) toe geleid dat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat wat betreft Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat getwijfeld kan worden of Bulgarije zich aan de verdragsverplichtingen houdt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de staatssecretaris hem niet mag overdragen aan Bulgarije. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de staatssecretaris nader onderzoek zal moeten doen naar de vraag of overdracht van eiser aan Bulgarije in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat het beroep gegrond is en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt, behoeft wat eiser voor het overige heeft aangevoerd geen bespreking.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 maart 2023;
- draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Rb. Den Haag 2 maart 2023 (zp. Arnhem), ECLI:NL:RBDHA:2023:2454, r.o. 5-2.
3.ABRvS 7 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2123.
4.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042, r.o. 4-4.1.
5.Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 26 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14449; Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14440; Rb. Den Haag 25 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8710.
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 2 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2454, r.o. 5.1-5.3.