3.1.De rechtbank stelt voorop dat geen rechtsregel de staatssecretaris verplicht tot het afnemen van een aanvullend 1(F)-gehoor door een medewerker van de gespecialiseerde Unit 1F indien de staatssecretaris van oordeel is al voldoende door de vreemdeling te zijn voorgelicht.Dat geen aanvullend gehoor heeft plaatsgevonden betekent ook niet dat deze unit niet bij een 1F-zaak betrokken is geweest. Zoals de staatssecretaris in het verweerschrift heeft uiteengezet is er, conform Werkinstructie 2020/15, voorafgaand aan eisers nader gehoor contact geweest met de Unit 1F, waarbij is afgesproken dat tijdens het nader gehoor nadere afstemming zou plaatsvinden. Op verzoek van de Unit 1F zijn vervolgens, aldus de staatssecretaris, tijdens het nader gehoor aanvullende vragen gesteld aan eiser, waarna de door eiser gegeven antwoorden teruggekoppeld zijn aan de Unit 1F. Hoewel in het digitaal dossier geen stukken zijn opgenomen van deze contactmomenten, heeft de rechtbank geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat Unit 1F ook staat vermeld in de kantlijn van het voornemen en het besluit, wat erop wijst dat deze Unit bij de besluitvorming is betrokken. Daarom ziet de rechtbank ook geen reden het onderzoek te heropenen om de staatssecretaris, zoals hij had aangeboden, stukken van de contactmomenten met Unit 1F in het digitaal dossier te laten plaatsen.
De staatssecretaris heeft ook voldoende gemotiveerd waarom het niet noodzakelijk was om eiser aanvullend te horen. Hij heeft in dit verband niet ten onrechte gesteld dat eiser tijdens twee gehoren uitgebreid heeft verklaard over zijn werkzaamheden in de [naam] gevangenis. De staatssecretaris heeft er ook onbetwist op gewezen dat de verklaringen over die werkzaamheden overeenkomen met de informatie uit openbare bronnen. Ook bestaan onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het nader gehoor onzorgvuldig is geweest. De staatssecretaris stelt terecht dat uit het verslag van het nader gehoor volgt dat de gehoormedewerker eiser heeft geconfronteerd met tegenstrijdigheden, veelvuldig heeft doorgevraagdop de door eiser gegeven antwoorden en ter verificatie controlevragen heeft gesteld. De rechtbank volgt niet, zoals eiser stelt, dat de gehoormedewerker is uitgegaan van verkeerde veronderstellingen en heeft doorgeredeneerd op onjuistheden. Uit het nader gehoor volgt dat de gehoormedewerker duidelijkheid heeft proberen te krijgen over de verklaringen van eiser over het aantal in de gevangenis werkzame personen en de aard van eisers werkzaamheden, waarmee hij juist geprobeerd heeft om invulling te geven aan zijn samenwerkingsplicht.
Daarnaast heeft de staatssecretaris de door eiser ingediende correcties en aanvullingen op het nader gehoor in de besluitvorming betrokken. Dat de staatssecretaris aan sommige aanvullingen een andere waarde toekent dan eiser daaraan gehecht wil zien en ze daarom niet heeft overgenomen, doet daaraan niet af.
De beroepsgrond slaagt niet.
Misdrijven als bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag
4. Eiser betwist niet dat hij tussen 2015 en 2017 werkzaam is geweest in de [naam] gevangenis. In het voornemen heeft de staatssecretaris, aan de hand van algemene informatie, beschreven welke misstanden daar in deze periode in algemene zin hebben plaatsgevonden. Dat betwist eiser ook niet. Eiser heeft verder niet onderbouwd waarom deze misstanden (marteling, zware mishandeling, verdwijning) niet zijn te kwalificeren als oorlogsmisdrijf, bedoeld in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. De stelling van eiser dat hij niet persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze misdrijven, waarop de rechtbank hierna zal ingaan, gaat niet over de vraag of die misdrijven zijn te beschouwen als oorlogsmisdrijf.
De beroepsgrond slaagt niet.
Individuele verantwoordelijkheid – het beoordelingskader
5. Om te bepalen of een vreemdeling individueel verantwoordelijk moet worden gehouden voor misdrijven, als bedoeld in artikel 1(F), van het Vluchtelingenverdrag, wordt de zogenoemde ‘personal and knowing participation test’ toegepast. Beoordeeld wordt of ten aanzien van de vreemdeling kan worden aangenomen dat hij weet heeft gehad of had behoren te hebben van het plegen van een misdrijf (‘knowing participation’) én of hij op enige wijze hieraan persoonlijk heeft deelgenomen (‘personal participation’).
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij hem ‘knowing participation’ kan worden aangenomen. De conclusie van de staatssecretaris is enkel gebaseerd op algemene bronnen. Volgens eiser kon de staatssecretaris niet volstaan met de enkele mededeling dat het als vaststaand mag worden aangenomen dat de in de bronnen genoemde gedragingen in brede kring bekend zijn geraakt.