In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 mei 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Nederland heeft bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan, dat door Frankrijk is aanvaard. Eiser stelt dat hij in zijn land van herkomst, Pakistan, gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging, maar de rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de staatssecretaris Frankrijk niet op de hoogte heeft gesteld van zijn vertrek met onbekende bestemming.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aangetoond dat er in Frankrijk sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure die een reëel risico op (indirect) refoulement met zich meebrengen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.