ECLI:NL:RBDHA:2023:10366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
NL23.19065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel voortduren bewaring en voortvarend handelen in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling, die op 19 februari 2023 was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser heeft tegen het voortduren van deze maatregel beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was, omdat het verzoek van de eiser om het beroep op zitting te behandelen niet onderbouwd was. De rechtbank heeft het onderzoek op 7 juli 2023 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek op 19 mei 2023. De eiser voerde aan dat er sinds 8 juni 2023 geen rechtmatige uitzettingshandelingen meer waren verricht, omdat het vertrekgesprek van 19 juni 2023 niet volgens de wet was verlopen. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende concrete handelingen waren verricht door de verweerder om de uitzetting van de eiser naar Marokko te bewerkstelligen, en dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inzet van een medegedetineerde als tolk tijdens het vertrekgesprek niet tot een schending van de rechten van de eiser heeft geleid, omdat hij voldoende had kunnen deelnemen aan het gesprek en niet had aangetoond dat hij hierdoor benadeeld was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19065

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 7 juli 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Omdat sprake is van een vervolgberoep kan de rechtbank bepalen dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [1] Eiser heeft verzocht het beroep op zitting te behandelen. Dit verzoek is echter niet onderbouwd. Ook in wat eiser in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien het beroep op een zitting te behandelen.
2. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Toetsingskader
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 mei 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [2] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 19 mei 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Voortvarendheid
5. Eiser voert aan dat verweerder sinds 8 juni 2023 geen rechtmatige uitzettingshandelingen meer heeft verricht, omdat het vertrekgesprek van 19 juni 2023 in strijd met de wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden. Tijdens het vertrekgesprek is immers geen gebruik gemaakt van een geregistreerde tolk, terwijl verweerder daar wel toe verplicht is. Uit het rapport van het vertrekgesprek blijkt dat verweerder een medegedetineerde van eiser heeft ingeschakeld om als tolk te fungeren. Dit is in strijd met de Wet beëdigde tolken en vertalers. Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2021. [3] Dat eiser met deze gang van zaken heeft ingestemd, doet daar niet aan af. Verweerder heeft sinds 8 juni 2023 dan ook niet voldoende voortvarend gehandeld aan eisers uitzetting.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko, reeds omdat verweerder, ook als het betwiste vertrekgesprek met eiser van 19 juni 2023 buiten beschouwing zou worden gelaten, in de te beoordelen periode voldoende concrete handelingen heeft verricht om eiser naar Marokko te verwijderen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de voortgangsrapportage in het dossier (M120) waaruit blijkt dat op 22 mei 2023 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd, en op respectievelijk 8 juni 2023 en 29 juni 2023 bij de Marokkaanse autoriteiten is gerappelleerd naar aanleiding van de lopende LP-aanvraag. [4] Het beroep is daarom ongegrond.
7. De rechtbank ziet bovendien geen aanleiding voor het oordeel dat geen betekenis toekomt aan het vertrekgesprek van 19 juni 2023. Uit het verslag van dat gesprek in het dossier blijkt dat de regievoerder eiser in de Arabische taal heeft gesproken met behulp van een afdelingsgenoot (de rechtbank begrijpt: een medegedetineerde) van eiser als tolk omdat er op dat moment geen telefonische tolk in de Arabische taal beschikbaar was. De rechtbank is met eiser van oordeel dat verweerder (of meer concreet: de Dienst Terugkeer en Vertrek) in gesprekken met vreemdelingen in beginsel gebruik moet maken van een beëdigde (en in het register opgenomen) tolk. Dat is immers het uitgangspunt van de Wet beëdigde tolken en vertalers. Het gaat daarbij om een fundamentele waarborg voor de vreemdeling met het oog op een zorgvuldige procedure waarvan slechts bij uitzondering kan worden afgeweken. Dit betekent dat wanneer, zoals hier aan de orde, een registertolk tijdelijk niet beschikbaar is, het gesprek vooralsnog geen doorgang kan vinden. Door verweerder is niet gesteld, noch is gebleken dat het vertrekgesprek met eiser niet op een ander moment alsnog met behulp van een registertolk had kunnen plaatsvinden. Het ligt dan niet op de weg van de regievoerder om bij wijze van noodgreep een medegedetineerde als tolk in te zetten. Anderzijds stelt de rechtbank vast dat de situatie aan eiser is uitgelegd en dat eiser desgevraagd uitdrukkelijk ermee heeft ingestemd dat een medegedetineerde als tolk zou fungeren. Uit het gespreksverslag valt bovendien af te leiden dat eiser voldoende heeft kunnen deelnemen aan het gesprek. Eiser heeft in beroep niet gesteld dat het verslag geen juiste weergave bevat van wat er is gezegd. Van communicatieproblemen is dus niet gebleken. Eiser heeft ook anderszins niet concreet toegelicht dat hij door de inzet van een medegedetineerde als tolk is benadeeld. Eiser is dan ook niet in zijn belangen geschaad. De verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch leidt niet tot een ander oordeel. In de zaak die tot die uitspraak heeft geleid was de vreemdeling voorafgaand aan zijn inbewaringstelling zonder registertolk gehoord. Die situatie doet zich hier niet voor.
Ambtshalve toets [5]
8. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 96, eerste lid, tweede volzin, van de Vw.
4.Aanvraag voor een laissez-passer.
5.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858).