ECLI:NL:RBDHA:2023:8136

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
NL23.14373
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse eiser. De eiser, geboren op 6 januari 2001, is op 19 februari 2023 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtmatig is, na eerder al te hebben geoordeeld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 28 februari 2023 rechtmatig was. De rechtbank heeft de voortvarendheid van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld, waarbij de eiser aanvoert dat er onvoldoende voortgang is in zijn uitzetting naar Marokko. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris wel degelijk voortvarend handelt, gezien de regelmatige vertrekgesprekken en de tijdige aanvraag van een laissez-passer. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagt en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14373

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 19 februari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 12 mei 2023 van deze voortduring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 19 mei 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 6 januari 2001 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Toetsingskader
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 maart 2023 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [1] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 28 februari 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
Voortvarend handelen
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Marokko. Eiser is immers op 19 februari 2023 in bewaring gesteld. De aanvraag voor een laissez-passer (LP) is pas op 2 maart 2023 verzonden. Hierbij verwijst hij naar een uitspraak van de Afdeling [2] , van 22 april 2020. [3] Verder meent eiser dat verweerder ook onvoldoende voortvarend handelt door slechts één keer per maand een vertrekgesprek met hem te houden, waarvan de eerste pas op 23 februari 2023. Tenslotte is het onduidelijk wanneer eiser gepresenteerd zal worden bij de Marokkaanse autoriteiten.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser naar Marokko. Uit het voortgangsrapport volgt dat met eiser vertrekgesprekken zijn gevoerd op 23 februari, 22 maart en 20 april 2023. Verweerder heeft op 23 februari 2023 opdracht gegeven tot het aanvragen van de LP ten behoeve van eiser. De aanvraag is vervolgens op 2 maart 2023 aan de diplomatieke vertegenwoordiging van Marokko verstuurd. Op 15 maart, 6 april en 23 april 2023 heeft verweerder vervolgens schriftelijk gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank constateert dan ok dat verweerder structureel en op regelmatige basis handelingen verricht die gericht zijn op het vertrek van eiser. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser naar Marokko werkt. Daar komt bij dat eiser zelfstandig geen handelingen heeft verricht om zijn terugkeer naar Marokko te realiseren. Uit de vertrekgesprekken volgt bovendien dat eiser niet meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko, terwijl dat wel van hem verwacht mag worden. Tot slot is niet gebleken dat eiser niet gepresenteerd zal worden en dat de Marokkaanse autoriteiten voor eiser geen LP zullen afgeven. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook niet.
Ambtshalve toets [4]
6. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858).